In het Nederlandse geschiedenisonderwijs wordt gewerkt met een chronologisch kader van tien tijdvakken. Hieronder een korte typering van elk tijdvak met daarnaast de canonvensters die daarbij behandeld kunnen worden.

Tijd van jagers en boeren

prehistorie | tot 3000 voor Christus

Kenmerkend voor dit tijdvak:

  • de levenswijze van jagers-verzamelaars;
  • het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen;
  • het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.

Tijd van Grieken en Romeinen

oudheid | 3000 voor Christus tot 500 na Christus

Kenmerkend voor dit tijdvak:

  • de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat;
  • de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur;
  • de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde;
  • de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa;
  • de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten. 

Tijd van monniken en ridders

vroege middeleeuwen | 500 tot 1000

Kenmerkend voor dit tijdvak:

  • de verspreiding van het christendom in geheel Europa;
  • het ontstaan en de verspreiding van de islam;
  • de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid;
  • het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.

Tijd van steden en staten

hoge en late middeleeuwen | 1000 tot 1500

Kenmerkend voor dit tijdvak:

  • de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving;
  • de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden;
  • het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben;
  • de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten;
  • het begin van staatsvorming en centralisatie.

Tijd van ontdekkers en hervormers

renaissance/reformatie/ontdekkingsreizen | 1500 tot 1600

Kenmerkend voor dit tijdvak:

  • het begin van de Europese overzeese expansie;
  • het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling;
  • de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid;
  • de protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had;
  • het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.

Tijd van regenten en vorsten

'gouden eeuw' | 1600 tot 1700

Kenmerkend voor dit tijdvak:

  • het streven van vorsten naar absolute macht;
  • de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek;
  • wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie;
  • de wetenschappelijke revolutie.

Tijd van pruiken en revoluties

'verlichting' | 1700 tot 1800

Kenmerkend voor dit tijdvak: 

  • rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen;
  • voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven  (verlicht absolutisme);
  • uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme;
  • de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

Tijd van burgers en stoommachines

industrialisatie | 1800 tot 1900

Kenmerkend voor dit tijdvak:

  • de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving;
  • discussies over de ‘sociale kwestie’;
  • de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie;
  • de opkomst van emancipatiebewegingen;
  • voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces;
  • de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.

Tijd van wereldoorlogen

eerste helft 20e eeuw | 1900 tot 1950

Kenmerkend voor dit tijdvak: 

  • de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie;
  • het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaal-socialisme;
  • de crisis van het wereldkapitalisme;
  • het voeren van twee wereldoorlogen;
  • racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden;
  • de Duitse bezetting van Nederland;
  • verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering;
  • vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.

Tijd van televisie en computer

tweede helft 20e eeuw | 1950 – heden

Kenmerkend voor dit tijdvak:

  • de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog;
  • de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld;
  • de eenwording van Europa;
  • de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen;
  • de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.