De crisisjaren

Economische malaise en werkverschaffing

Maarssen en Maarsseveen beleefden na 1900 een grote economische groei, met name door de aanleg van het Merwedekanaal. Deze groei werd gestuit toen op 29 oktober 1929 de beruchte Wall Street Crash plaatsvond. De Amerikaanse beurs stortte ineen. Bedrijven konden de productie niet meer financieren en verminderden die dramatisch of in het ergste geval werden zelfs de poorten gesloten, zoals bij de Olieraffinaderij Zuilen (de Vetfabriek). De neerwaartse spiraal leek onomkeerbaar. Het aantal werklozen liep snel op. Niet alleen in de industrie, maar ook de kleine middenstand en de land- en tuinbouw werden meegezogen in de recessie. De mensen hadden weinig te besteden, dus er was zeer weinig handel.

Het leek of de ellende maar niet voorbij wilde gaan. Door de sluiting van de Vetfabriek in 1931 kwamen er ongeveer 30 arbeiders op straat te staan. Bij Twijnstra werden werktijden verkort en lonen verminderd. Het aantal werklozen steeg in 1932 tot maar liefst 141 en was in januari 1937 nog steeds 129. Niemand bleef gespaard. Zelfs burgemeester Eggink kreeg te maken met een korting op zijn inkomen. Velen konden hun huur en andere vaste lasten niet meer betalen. Om aan die ellende tegemoet te komen, werden de prijzen van water en elektra verlaagd. Iedere kerkelijke richting had wel een vorm van armenhulp of liefdadigheid en de gemeente had een ‘burgerlijk armenbestuur’. Daar maakten 256 individuele mensen gebruik van in 1937 en ook nog eens 138 gezinshoofden.

Crisissteunwetten

In veel landen deed de overheid in deze crisis het tegenovergestelde van wat gebruikelijk was. Niet bezuinigen, maar juist meer geld in de economie pompen, want het geld dat de arbeiders verdienden, zou leiden tot vergroting van de vraag naar producten. Extra geld in de economie pompen vond in Nederland echter slechts sporadisch plaats. Er kwamen wel crisissteunwetten, maar die plakten slechts financiële pleisters op economische wonden. Burgemeester Eggink moest, om tegemoetkoming te verkrijgen, veel moeite doen om bijvoorbeeld de bouw en de tuinbouw ook onder de noemer crisiswerkloosheid te laten vallen. Als werkloosheidsuitkeringen van vakbonden en overheid ‘uitgeput’ waren, viel je terug op de hulp van de gemeente en kerken.

Gemeentelijke projecten

Burgemeester Eggink huldigde het standpunt dat je wel iets terug moest doen voor je uitkering. Werklozen werden ingezet voor gemeentelijke projecten zoals: het uitbaggeren van de Vecht, het verrichten van graafwerk bij het doortrekken van de waterleiding richting Cromwijck, het vernieuwen van de riolering in de Kaatsbaan en het dempen van een door afval vervuilde sloot langs de Achterstraat (Nassaustraat). Ook werden dode bomen gekapt op het voormalige landgoed Ter Meer en kon het als brandhout verdeeld worden onder de steuntrekkers. Er werden werklozen ingezet bij het aanleggen van gasleidingen, want ook de gasfabriek was inmiddels in handen van de gemeente gekomen. De tijd als werkende bij de diverse projecten, werd echter niet in mindering gebracht op de tijd dat men steun genoot.  

Een voorstel om de steun van f 9,00 te verhogen naar f 12,00, werd verworpen vanwege de angst dat dan de prikkel om aan het werk te gaan zou wegvallen, o.a. burgemeester Eggink huldigde dit standpunt. Er kwam zelfs een voorstel om de lonen voor de werkverschaffing te verlagen van ƒ 3,00 naar ƒ 2,50 want de steun aan werklozen en armen kostte de gemeente veel geld.

Eind jaren dertig leek de opkrabbelende wereldeconomie weer perspectief te bieden, maar de Tweede Wereldoorlog moest nog komen…