Wederopbouw in de jaren 50, 60 en 70

Er komen andere tijden

Ben je babyboomer of ouder, dan herinner je je vast nog wel de winters in het naoorlogse Nederland. De kolenkachel verwarmde alleen de zitkamer en waren de kolen op, dan moest je buiten naar de schuur om de kolenkit bij te vullen. Er was nauwelijks vertier, of je moest van een legpuzzel houden, een gezelschapsspelletje of een hoorspel op de radio. ’s Ochtends werd je wakker in een door en door koud huis. De ijsbloemen op de ruiten vormden de enige poëzie in een verder zeer prozaïsche werkelijkheid, want mensen moesten hard aanpakken om het land weer op te bouwen.

Veel fabrieken waren vernield en moesten zo snel mogelijk worden herbouwd. De Noord-Brabander en de Gebroeders Theeuwes in Rijen, Hoevenaars-van den Noort in Gilze, alles leek in puin te liggen. En de bevolking, die vanaf 1946 hard groeide, moest worden gehuisvest. Trouwen betekende, zeker tot 1960, dat de jonggehuwden bij de ouders of bij kennissen moesten inwonen. De komst van kinderen maakte het ruimtegebrek steeds nijpender, totdat het jonge gezin uiteindelijk voor een huis in aanmerking kwam. Want er werd veel gebouwd in die jaren, daar lag het niet aan. De Oranjebuurt in Rijen en de Schrauwenstraat in Gilze, overal is nog die typische architectuur van de jaren vijftig te zien. Langzaam ging die over in de bekende doorzonwoning, zoals die vanaf de jaren zestig in zwang kwam. De douche deed zijn intrede in het standaardhuis. De zinken wastobbe verhuisde naar de zolder of de schuur. Want wie gebrek heeft gekend, gooit nooit iets weg. En de centrale verwarming maakte een eind aan de ijsbloemen en de kolenkachel. Op de daken verschenen de eerste TV-antennes en in het straatbeeld verdrong de auto langzaam maar zeker paard-en-wagen.   

En toen ging het snel. Voor de nieuwe generatie werd middelbaar onderwijs gemeengoed, en de blik op de wereld werd weidser. Dit betekende onder andere dat de oude standsverschillen er minder toe deden. Mensen voelden zich mondiger tegenover de werkgever, en ook de almacht van de kerk nam af en daarmee de verzuiling.

Ook de samenstelling van de bevolking veranderde, vooral in Rijen. Het aantal inwoners van Gilze, Molenschot en Hulten samen liep tussen 1947 en 2000 op van 4.767 naar 9.114, bijna een verdubbeling. Maar Rijen groeide in dezelfde periode van 4.327 tot 15.128 inwoners, waarmee de bevolking maar liefst 3,5 keer zo groot werd. Dit valt onder andere te verklaren door de grote groepen militairen die zich in Rijen vestigden. In Rijen-Zuid bijvoorbeeld werd voor het personeel van de vliegbasis een hele woonwijk aangelegd. Bovendien kwamen vanaf eind jaren zestig grote aantallen gastarbeiders in de Rijense industrie werken, voornamelijk mensen uit Turkije. Door de gezinshereniging kent Rijen nu een uitgebreide Turkse gemeenschap van ongeveer negenhonderd personen.

De aanwezigheid van het NS-station maakte Rijen tot een aantrekkelijke vestigingsplaats voor forensen, terwijl ook de groeiende werkgelegenheid, onder andere op het nieuwe industrieterrein Haansberg, mensen bleef trekken. De leerindustrie begon in de jaren zeventig langzaam maar zeker te verdwijnen. De leerfabrikanten, die in het dorp tientallen jaren de dienst hadden uitgemaakt, werden niet meer opgevolgd door hun kinderen. Die gingen veelal elders studeren om nooit meer terug te keren.

Die verandering van bevolkingssamenstelling is misschien ook wel een verklaring voor het feit dat het dorpsgevoel in Rijen aanzienlijk minder ontwikkeld lijkt te zijn dan in Gilze, Molenschot en Hulten, waar een veel groter deel van de bevolking is geboren en getogen. Rijen kreeg door al die ontwikkelingen ook een heel ander uiterlijk. Het oude lintdorp werd in deze periode uitgebreid met de wijken Rijen-West en Wolfsweide. Het dorp groeide van 753 woningen in 1947 tot 5.754 in 2000, maar liefst 7,5 maal zo veel. Alles bij elkaar kun je stellen dat het economisch en demografisch zwaartepunt van de gemeente definitief van Gilze naar Rijen verschoof. Misschien staat het gemeentehuis hier wel het duidelijkst symbool voor. Het door oorlogsgeweld vernielde raadhuis werd niet meer in Gilze opgebouwd, maar in Rijen. Een historische verandering, die in Gilze nog altijd gevoelig ligt. 

Wie de jaren zestig zegt, zegt natuurlijk ook jeugdcultuur. Door de naoorlogse babyboom was er sowieso erg veel jeugd, en die jeugd begon zich nadrukkelijk te roeren. Beatbands luidden de nieuwe tijd in, en onder andere de Streams en Phantom Child zorgden met hun lange haren en beatmuziek in onze gemeente voor de schok die toen door de hele westerse wereld ging. Het sociaal-cultureel werk kwam op, en daarmee de bouw van De Schakel, The Chump, De Rietakker en De Boemerang, waar de jeugd kon oefenen voor het echte leven. De welvaart nam enorm toe en iedereen kreeg meer vrije tijd. Op vakantie gaan werd normaal, en ook in onze gemeente verschenen diverse campings, die vooral door mensen uit de regio Rijnmond worden bezocht. Waarschijnlijk is dit nog een uitvloeisel van het Rotterdams jeugdkamp, dat ooit onderdak vond op de plaats waar nu camping D’n Mastendol ligt.

Al met al lijkt de enorme sociale omwenteling van de jaren zestig en zeventig achteraf de scheidslijn te zijn geweest tussen ‘vroeger’ en ‘de moderne tijd’. Sommigen zullen met weemoed terugdenken aan die goede oude tijd, anderen verkiezen wellicht de moderne tijd met al zijn mogelijkheden en gemakken. En ja, dan zijn er nog die romantici die het liefst zouden vasthouden aan de jaren zestig...

 

Bron: De historische canon van Gilze en Rijen, 2012 - Heemkring Molenheide