Algemeen kiesrecht voor mannen.

Het algemeen mannenkiesrecht werd opgericht in 1917 en gold voor mannen vanaf 25 jaar. Aan de introductie ervan was een lange strijd vooraf gegaan. In 1848 werd Nederland via een ingrijpende grondwetswijziging een parlementaire democratie, waarin de volksvertegenwoordiging het voor het zeggen kreeg in plaats van de tot dan toe vrijwel almachtige koning. Maar het kiezen van dat parlement bleef voorbehouden aan een zeer beperkte groep. Stemrecht hadden alleen mannen die een bepaald minimum aan indirecte belastingen betaalden. De hoogte van dat bedrag verschilde per gemeente, maar het lag tussen de 20 en 160 gulden. In een tijd waarin het gemiddelde inkomen maar een paar honderd gulden per jaar bedroeg was dat een aanzienlijke som. Volgens dit censuskiesrecht mocht aanvankelijk slechts circa 10 procent van de volwassen mannelijke bevolking naar de stembus.

Het censuskiesrecht werd diverse malen aangepast, waardoor er steeds meer mannen kiesrecht kregen. Bij een grondwetswijziging van 1887 verdween het betalen van belasting als enige criterium. Ook ‘kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand’ mochten de doorslag gaan geven. Onder dat vage begrip vielen na een wijziging van de Kieswet van 1897 zaken als het bezit van diploma’s of het hebben van een eigen woning. Het stemrecht liep daardoor op tot de helft van alle mannen in 1900 en tot 65 procent in 1914. Nu mag iedereen met een Nederlandse identiteit stemmen en vanaf de 18 jaar. Dat word een keer per 4 jaar gedaan.