Dijken en een zijl

De pioniers van het waterbeheer in Rande, Tjoene en Borgele

Dijken en het Randerzyl

Het gebied Rande, gelegen in het moerassig gebied tussen de Sallandse heuvelrug en de geulen van de IJssel, was in de vroege middeleeuwen geen veilige plek om te vertoeven. Vandaar dat gebruik werd gemaakt van de hoger gelegen dekzandruggen om te wonen en dieren te houden. Via de laagten en geulen in het dekzandlandschap kon het water afwateren op de IJssel. Maar bij hoog water echter stroomde het water in omgekeerde richting. Het rivierwater overstroomde dan de lagere delen van westelijk Salland. In de loop van de eeuwen groeiden de losse stukken oeverwal door opslibbing aaneen en slibden de uitwateringsgeulen dicht. Hierdoor veranderde de afwatering volledig.

Het waren de grondeigenaren dan wel de gebruikers van de hoeven in de buurschappen Rande en Borgele die in de periode 900-1200 gezamenlijk de eerste inspanning leverden om de aanwezige wateroverlast te bezweren. Aanvankelijk legden de diverse buurschappen langs de IJssel lokale dijkjes aan ter bescherming van hun akkers. Zo werd ter bescherming tegen het IJsselwater bij Rande een dijk aangelegd. Het is daarmee een van de oudste stukken van de dijk Deventer-Zwolle. Voor de afvoer van het overtollige water naar de IJssel was dus een uitwateringssluis nodig. De naam van deze uitwateringssluis, het Randerzyl, staat vermeld in bewaard gebleven documenten uit 1240 maar het zijl zelf zal van eerdere datum zijn. Het sluisje markeerde de grens tussen Hamaland en Salland. Het verloor zijn functie na de aanleg van de weteringen.
Het Randerzyl was opgetrokken uit Bentheimer zandsteen en werd bij de dijkverhogingswerkzaamheden in 1922 grotendeels gesloopt. Bij werkzaamheden ten behoeve van de IJssellinie in het midden van de twintigste eeuw zijn nog restanten van dit sluisje teruggevonden.

Sallands dijkrecht en het ontstaan van de weteringen

Na oprichting van de marken Rande en Borgele omstreeks 1240-1250 zal de aanpak lokaal zijn verbeterd. Op de huidige Platvoet maakte men bij de dijkaanleg gebruik van de aanwezige hoge zandrug die een natuurlijke dijk vormde en het overtollig zand werd gebruikt voor dijkverbetering op andere plekken zoals bij de huidige Lookersdijk en verderop bij de Randerstraat. Maar met enige regelmaat bleven grote problemen door wateroverlast bestaan.
Rond 1300 waren de waterkeringen tussen de IJssel en de landerijen tot een aaneengesloten dijklichaam uitgegroeid. De aaneengesloten dijk had als nadeel dat het water uit de hoger gelegen delen van Salland niet meer op de IJssel kon afwateren. Het hoopte zich op in de lage komgronden langs de rivier. Dit was de reden dat de Utrechtse bisschop Guy van Avesnes in 1308 naar Salland kwam om op de Spoolderberg bij Zwolle met zijn raadgevers, van wie de burggraaf van Utrecht Ghisebrecht uten Goye met name werd genoemd, de problemen te bespreken.
Er werden voor het gebied tussen de Hunnepe en de Zuiderzee regels opgesteld om overstroming te voorkomen. Deze regels, zo’n vijfendertig in getal, zouden bekend worden als het Dijkrecht van Salland.
De bisschop en zijn raadgevers concludeerden dat de oplossing tegen de wateroverlast lag in het verbeteren van de dijken en in het graven van afwateringskanalen parallel aan de IJssel. Hiervoor werden bestaande natuurlijke waterlopen met elkaar verbonden. Zo kwamen Sallandse weteringen zoals de Zandwetering en Soestwetering tot stand, die het oppervlaktewater in noordelijke richting naar het Zwarte Water bij Zwolle moesten afvoeren. Daarnaast werden er overal leigraven en tochtsloten gegraven die weer op de weteringen uitkwamen.

Dijkdoorbraken

De dijkschouw van de dijken binnen het Schoutambt Colmschate werd “Brikskampsche Schouw” genoemd en bevatte het gedeelte tussen de Swormer toren van de Sallandse landweer, bij de kruising van de Oxersteeg met de Schipbeek, tot aan de Randerzyl bij de Randerstraat. Deze straat vormde de scheiding van het Schoutambt Colmschate met het Kerspel van Olst. Het Sallands dijkrecht van 1308 bevatte ook voor het schouwen duidelijke richtlijnen en vormde daarmee het begin van het geïnstitutionaliseerde waterbeheer in Overijssel.
Ondanks de dijkschouw en andere maatregelen ondervond de IJsseldijk veel schade van de uitschurende werking van het IJsselwater. De ondergraven waterkering moest dan ook van tijd tot tijd gedeeltelijk landinwaarts verlegd worden. De kolken in Rande, Tjoene en Borgele bij de IJsseldijk en Lookersdijk getuigen van de vele heftige overstromingen die plaatsvonden. Ook de Snippelingsdijk brak met enige regelmaat door en in 1658, bij een zeer hoge waterstand, werd de dijk zelfs bewust doorgestoken om Deventer te ontlasten. De overlast betrof niet alleen Deventer maar ook het platteland tot aan Heeten toe. Nadat men de Snippelingsdijk als overlaat ging gebruiken waren er in Rande, Tjoene en Borgele geen dijkdoorbraken meer.