Romeinse muntschat

Wat de Romeinen achterlieten in Diepenveen

Romeinse muntschat

Ten oosten van de Boxbergerweg en ten noorden van de Zandwetering werd in 1993 één van de grootste muntschatten ten noorden van de Rijn - dus in het vrije Germanië - aangetroffen. Alle munten betroffen in de tweede eeuw in Rome geslagen zilveren denarii. De oudste munt is tussen 125 en 128 na Chr. geslagen onder keizer Hadrianus en de jongste in 201 na Chr. onder keizer Septimius Severus. Munten van vrijwel alle tussengelegen keizers zijn in de muntschat aanwezig. Het aantal gevonden munten is 370 maar het zijn er mogelijk meer geweest. Het is aannemelijk dat de munten rond 201 na Chr. zijn begraven.
Behalve de munten werden er ook andere Romeinse metalen voorwerpen gevonden zoals een zilveren kop van een Romeinse (haar)naald en een fragment van een bronzen mantelspeld, een zogenaamde fibula. Omdat in de directe omgeving geen aanwijzingen voor een Romeinse nederzetting zijn aangetroffen lijken ook deze vondsten dus tot de muntschat te behoren.
Waarin de muntschat heeft gezeten valt niet te achterhalen. Sporen van een ingraving of resten van een Romeinse aardenwerken pot ontbreken volledig. Mogelijk zijn de munten begraven in een leren buidel of een doek, die is vergaan. Een eventuele marker van de muntschat, bijvoorbeeld een paal, is ook niet gevonden. Hierdoor is niet na te gaan of degene die de muntschat begraven heeft, deze ook wilde terugvinden. Het verspreidingsbeeld van de munten wijst erop dat de schat in één keer is begraven.

Oorsprong

De muntschat is aangetroffen in een gebied waar geen volledig Romeins monetair systeem bestond. Als dit wel het geval zou zijn, zouden ook andersoortige munten (zoals bronzen munten) in de omgeving van de vindplaats aangetroffen zijn. Het ontbreken van bronzen munten maakt duidelijk dat het hier niet ging om geld dat gebruikt werd in de handel.
Een tweede theorie is dat de muntschat een politiek geschenk was. In het laatste decennium van de tweede eeuw na Chr. kwamen er vanwege de verzwakte Romeinse grensverdediging steeds vaker invallen van stammen ten noorden van de grens voor. De Romeinen bonden daarom veel stammen aan zich door het sluiten van verdragen. Deze verdragen werden vergezeld van geschenken. Het afkopen van gevaar was waarschijnlijk goedkoper dan militair ingrijpen. Omdat de muntschat alleen uit zilveren munten bestaat is deze theorie niet aannemelijk.
Voor dergelijke grote muntschatten zijn in principe nog twee andere interpretaties mogelijk. De munten zijn of begraven als offer of met de bedoeling de schat op een later moment weer op te graven. Het laatste lijkt hier het geval.

Pensioen van een veteraan?

De muntschat is waarschijnlijk samengesteld uit het soldij of pensioen van een veteraan, die bijvoorbeeld in de Germaanse hulptroepen diende tijdens één van de Macromannen-oorlogen (166-180 na Chr. ). Toen werd er door het Romeinse leger veel gebruikt gemaakt van Germaanse huurlingen.
Het soldij van een soldaat in het Romeinse leger bedroeg in de 2e eeuw na Chr. 300 denarii per jaar. Van bekende Germaanse nederzettingen uit de Romeinse tijd in de omgeving, zoals Colmschate en Epse, wordt vanwege meerdere gevonden denarii aangenomen dat daar veteranen uit het Romeinse leger hebben gewoond.
Het is mogelijk dat een veteraan bij terugkomst zijn verdiende geld als gevolg van oorlogsdreiging (van andere stammen) heeft begraven. Wellicht is de eigenaar daarna niet meer in staat geweest zijn spaargeld op te halen of kon hij de munten simpelweg niet meer vinden.