Vrouwenklooster

Eigenhandig gemaakt

Het Maria- en Sint-Agnesvrouwenklooster

Als reactie op de steeds wereldser en materialistischer wordende geestelijkheid ontstond er eind veertiende eeuw een nieuwe stroming binnen de katholieke kerk: de Moderne Devotie. De grondlegger van deze stroming was de uit Deventer afkomstige Geert Grote (1340-1384). Hij stelde zijn huis open voor arme vrouwen die een geestelijk leven wilden leiden. Ze woonden en werkten samen, maar legden geen geloften af.
De Geert Grote-huizen hadden ook sterke aantrekkingskracht op welgestelde vrome vrouwen als Salomé Sticken en rijke weduwen als Swedera van Runen. Zij waren vanwege hun rijkdom of gehuwd zijn geweest, niet welkom. Deze vrouwen wilden graag een eigen onderkomen. Onder leiding van Johannes Brinckerinck, een trouwe volgeling van Geert Grote, stichtten ze samen een klooster naar de leer van de Moderne Devotie.

Het diepe-veen

De zusters kochten een stuk grond een uur gaans ten noorden van Deventer. Het was niet veel meer dan woeste grond: laag, moerassig met enkele rivierduinen. Bovendien was de plek erg eenzaam dat men volgens de kroniekschrijvers er beter aan deed er niet te vertoeven, het zou er zelfs spoken... Toch bouwden de zusters hier op een rivierduin - naar men zegt - ‘met eigen handen’ een klooster. Eerst kwamen lemen hutten met waarschijnlijk rieten daken. De bisschop van Utrecht en de leenheer van het Oversticht (nu Overijssel) gaf toestemming om de nederzetting uit te bouwen tot een volwaardig klooster. Dankzij de vondst van een goede kleilaag gebruikten ze bakstenen, gevormd en gebakken in hun eigen tichelarij. Zo ontstond na hard werken en afzien het vrouwenklooster Diepenveen.
In 1403 werd een kleine houten kapel gewijd aan de maagd Maria en aan Sint Agnes, de beschermheilige van jonge meisjes en maagden. Vier jaar later kregen de zusters toestemming deze kapel te vervangen door een grotere, die in 1411 werd ingewijd. Het besloten klooster kreeg een muur om het van de buitenwereld af te sluiten en daarbinnen kwamen slaapzalen, een eetzaal en keuken. Het moest zoveel mogelijk zelfvoorzienend zijn, dus er kwamen ook een washuis, brouwhuis, bakkerij, schuren voor opslag en stallen voor koeien en ander kleinvee.
Brinckerinck was de enige priester die bij de stichting van het nieuwe klooster betrokken was. Hij was tot 1416 prior. Hij werd opgevolgd door Salomé Sticken en daarna stond er steeds een priorin aan het hoofd. De zusters streefden naar zuiverheid in de kerk, innerlijke vroomheid en een eenvoudige leefwijze, met een onvoorwaardelijke liefde voor Jezus, hun geestelijke bruidegom.
De goede naam van het klooster zorgde voor een toestroom van nieuwe zusters. Werden er bij de stichting van het klooster twaalf koorzusters “ingekleed”, in 1476 was het met 170 bewoners één van de grootste vrouwenkloosters van Nederland. Al snel kreeg het ook een voorbeeldfunctie en op zeker zeventien kloosters in Nederland, België en Duitsland verbeterde Salomé Sticken van klooster Diepenveen het religieuze leven en voerde zij de Moderne Devotie verder in.

Medegave

Geld was er genoeg. Intredende zusters mochten geen bezit hebben, maar zij waren veelal van goeden huize en brachten geld of bezit mee dat zij aan het klooster afstonden, de ‘medegave'. Ook waren er volop schenkers die graag lieten bidden voor hun zielenheil. Met deze inkomsten kocht het klooster grond en onroerend goed, meest boerenerven, waarvan de pacht weer ten goede kwam aan het klooster. In totaal bezat het klooster zesentwintig erven in Overijssel, Gelderland, Utrecht en Holland, waarvan er nog steeds twintig bestaan.

Afloop

De bloei van het klooster hield ongeveer gelijke tred met de bloei van Deventer, maar het ging niet altijd voor de wind. Twee keer heerste er een pestepidemie en om het klooster heen woedden oorlogen. Het klooster bleef lang gespaard, zelfs tijdens de Beeldenstorm, maar in 1578 toen de Staatse troepen de Spaanse bezetter uit Deventer verjoegen, plunderden twee Franse regimenten van die Staatse troepen het klooster in Diepenveen. De zusters vluchtten en vonden opvang in het huis dat ze bijna honderdtachtig jaar geleden verlieten: het Meester Geertshuis in Deventer.

Puinweg

Drie jaar later nam de stad Deventer met toestemming van de Ridderschap en de Steden van Overijssel de na de plundering overgebleven gebouwen in bezit en liet bijna het hele klooster in 1592 slopen. Men was bang dat de rondtrekkende Spaanse troepen er hun intrek zouden nemen. Het puin van het klooster bleef nog eeuwenlang liggen en werd later gebruikt voor wegverharding, vandaar de vroegere naam ‘Puinweg’. Van het klooster Diepenveen resteerden alleen de kapel, enkele huizen en de naam van het dorp dat op deze plaats ontstond.