Wimke van de watermolen

Die Wimke de Graaf, dat is me toch een manneke. Je ziet hem altijd op zijn molen. Nee, geen korenmolen, maar een watermolen. Altijd kijkt hij naar de lucht. Is er storm op komst? Gaat het regenen? Dan is het oppassen. De sloten in polder Den Duyl zijn vol voor je er erg in hebt. Als het water over de akkers stroomt, bederven het graan en de aardappels. Dan worden de boeren boos. Wimke zorgt er voor dat het water uit de sloten naar de rivier de Alm wordt gemalen. Dat doet hij niet alleen. Er zijn ook molenaars op de twee andere watermolens in de polder. Er moet wel wind zijn, anders komen de wieken niet in beweging. En als de wieken draaien, dan gaan de schepraderen werken. Wimke vindt het prachtig om ernaar te kijken. Het water spettert alle kanten uit. Wat is het fijn om molenaar te zijn. Al moet je wel altijd opletten. Dat heeft het bestuur van de polder tegen hem gezegd. Als het hard regent en waait, dan moet hij klaar staan. Dag en nacht. Ook op zondag en op feestdagen.
Als hij zo aan het werk is, denkt hij soms terug aan vroeger. Aan de dag dat hij met Jaantje van Tilborg trouwde. In het regthuis van Emmickhoven, een soort gemeentehuis. Wat was hij trots en blij die dag. Hij lacht als hij aan zijn kinderen denkt. Een huis vol. Er wordt heel wat gespeeld en gestoeid in het molenaarshuis. En soms ook ruzie gemaakt. Maar ja, dat hoort erbij.

Het is een zondag in 1870. Het heeft hard geregend vannacht, maar nu is het een poosje droog. Wimke’s vrouw is naar de kerk in Nieuwendijk gegaan. Ze blijft nog een poosje weg denkt de molenaar. Het is drie kwartier lopen naar de kerk en de dienst duurt wel anderhalf uur. En dan weer teruglopen. Wimke zucht. Hij past dus drie uur op de kinderen. De jongste ruikt niet fris. Zou hij in zijn broek gepoept hebben? Wimke kijkt naar de lucht. Het wordt donker in huis. Na een poosje klettert de regen op het dak van het molenaarshuis. De molenaar wordt onrustig. ‘Jaantje is voorlopig nog niet thuis en ik moet toch snel gaan malen’, denkt hij. Wimke loopt even het huis uit en kijkt naar de polder. Gelukkig, de twee andere molens draaien al. Hij wordt wat rustiger en gaat zijn huis weer in. Dan wordt er aan de deur geklopt. ‘Binnen’, roept Wimke. Daar stapt Hendrik van Gool zijn huis in. Hij zit in het polderbestuur. ‘Wimke, zou jij niet gaan malen, want er is wind en water. Dus waar wacht je op!’ ‘Ja man, ik wil wel malen, maar mijn vrouw is naar de kerk en ik kan de kinderen toch niet alleen laten?’, zegt de molenaar. ‘Niks mee te maken!’, zegt Hendrik boos. Wimke loopt door weer naar buiten. De twee andere molenaars malen nog. Zijn besluit staat vast. Hij wacht totdat Jaantje thuis is. Hij laat zijn kinderen niet alleen. Even later komt zijn vrouw thuis en kan Wimke naar de molen. Het duurt niet lang of de wieken draaien weer. Tevreden gaat de molenaar naar huis. 

Een paar dagen later komt Hendrik van Gool opnieuw langs. Wimke wordt ontslagen, omdat hij niet direct is gaan malen. Hij had beter moeten luisteren, vindt het polderbestuur. Wimke moet slikken als hij de sleutel van de molen moet inleveren. Dat mooie werk op de watermolen, het is voorbij. En wat nog erger is, hij moet met zijn gezin weg uit het grote molenaarshuis. Waar moeten ze naar toe? Waar vind je zo snel ander werk? Gelukkig kan hij een paar kamers huren in Almkerk. Voor het grote gezin van Wimke is het wel erg klein allemaal. Na een poosje vindt hij werk bij een boer. Daar kan hij een paar weken aan de slag. Elke keer moet Wimke op zoek naar ander werk. Het leven is niet meer zo leuk. Totdat hij hoort dat ze in polder De Oude Doorn op zoek zijn naar een molenaar. Daar wordt Wimke weer watermolenaar. Wat een geluk, dat hij met vrouw en kinderen in het grote huis bij de molen kan gaan wonen. De eerste dag op de nieuwe watermolen zal Wimke nooit vergeten. Hij fluit een liedje van plezier. Heel zijn leven blijft Wimke watermolenaar. En als hij oud is, wordt hij opgevolgd door een van zijn zoons.