Dieper kon Overijssel welhaast niet zinken. Halverwege de Hollandse Gouden Eeuw stond de oostelijke provincie op de rand van een burgeroorlog. Een geschil over de benoeming van Rutger van Haersolte (1605-1674) tot drost van Twente in 1653, had geleid tot het uiteenvallen van de Staten van Overijssel in twee facties, die elk het bestuur over de provincie pretendeerden uit te oefenen. Het conflict spitste zich toe op de stad Hasselt, dat tot de kleinste factie onder leiding van Deventer behoorde. In Hasselt werd de lucratieve provinciale accijns op ingevoerde bieren geheven, die nu de minderheidspartij ten goede kwam. Zwolle en Kampen trokken troepen rondom de stad samen, terwijl soldaten uit Deventer de burgers van Hasselt te hulp kwamen. Na het verstrijken van een ultimatum om de stad tot overgave te dwingen, openden de belegeraars op 27 mei 1657 het vuur. Honderden kanonschoten veroorzaakten grote ravage in de stad. Vanaf de stadswallen verweerden de belegerde burgers zich dapper. Twee van hen werd het hoofd afgeschoten. Nadat berichten de stad bereikten dat de hulptroepen uit Deventer bij Rouveen in de pan waren gehakt, gaf Hasselt zich over. Dankzij bemiddeling van Holland kwam er een voorlopig einde aan de scheuring in de Staten.
Bestuurlijke verhoudingen
Het conflict legt de wortels bloot van de complexe bestuurlijke verhoudingen in Overijssel ten tijde van de Nederlandse Republiek (1578-1795). Na het wegvallen van het gezag van de Spaanse koning kwam de soevereiniteit in handen van de Staten van Overijssel te liggen. In de Staten maakten de Ridderschap en de steden Deventer, Kampen en Zwolle de dienst uit. De Ridderschap bestond uit protestantse edelen in bezit van een havezate op het platteland of in de stad Vollenhove. Feitelijk hadden de steden het binnen hun eigen grondgebied voor het zeggen, terwijl Ridderschap en Steden gezamenlijk de rest van de provincie bestuurden. Hieronder vielen ook de kleine steden van Overijssel, die desalniettemin zoveel mogelijk van hun middeleeuwse autonomie wilden bewaren. Vooral Hasselt en Steenwijk probeerden herhaaldelijk een stem in het provinciale kapittel te krijgen. Tijdens de provinciale scheuring kozen ze vanwege toezeggingen in die richting door Deventer, partij voor deze factie. Het gesloten vredesverdrag van 1657 bepaalde dat de beide steden alleen gehoord zouden worden in geval van oorlog en vrede, ingrijpende bestuurlijke wijzigingen en belastingen.
Baantjesjacht
Een andere oorzaak van de factiestrijd lag op het persoonlijke vlak. De provinciale bestuurders konden aanspraak maken op allerlei publieke ambten binnen Overijssel of - als gewestelijk vertegenwoordiger - binnen de Republiek. Het was dringen geblazen om de schaarse bestuursfuncties. Omwille van de lieve vrede stelden de bestuurders zogenaamde contracten van correspondentie op, waarmee zij de baantjes onderling verdeelden. Dit kon niet voorkomen dat enkele invloedrijke families meer macht naar zich toe trokken dan anderen wenselijk vonden. In de 17de eeuw gold dat vooral voor de familie Van Haersolte. Door de aankoop van vele havezaten en een uitgekiende huwelijksstrategie, waarbij menig neef en nicht elkaar trouwde, wist deze Zwolse familie een machtige positie binnen de Ridderschap en daarmee binnen het provinciaal bestuur op te bouwen. Vandaar dat de steden Zwolle en Kampen en een deel van de adel zich achter de verkiezing van Rutger van Haersolte tot drost van Twente schaarden. Deze verkiezing tot drost van Twente werd na afloop van het conflict nietig verklaard. Maar als drost van Salland veroorzaakte Van Haersolte in de periode 1668-1671 een tweede scheuring in de Staten, die opnieuw door bemiddeling van Holland ten einde kwam. In de 18de eeuw nam de familie Van Rechteren de sleutelpositie van de Van Haersoltes in het politieke krachtenveld over.
Pro en contra Oranje
Op de achtergrond speelden de Oranjes een belangrijke rol in de Overijsselse politiek. Als opeenvolgende legeraanvoerders hadden de Oranjes veel krediet in de provincie. De provincie was meer gebaat bij een sterk leger ter verdediging van de landsgrenzen dan bij versterking van de vloot. Als stadhouders vervulden de Oranjes bovendien een bestuurlijke rol. Maar deze politieke invloed was in Overijssel minder geliefd, uit angst voor aantasting van verworven privileges. Het gewest kende van oorsprong nu eenmaal een zwak centraal gezag. De Oranjes leunden in Overijssel op enkele steunpilaren, zoals de omstreden Rutger van Haersolte. Tweemaal beleefde de provincie een stadhouderloos tijdperk (1650-1675 en 1702-1747). Ironisch genoeg bezorgden de interne bestuurlijke verdeeldheid en eigen militaire onmacht de Oranjes uiteindelijk veel meer invloed in Overijssel dan ooit voor mogelijk werd gehouden. Na het herstel van het stadhouderschap, beide keren onder invloed van oorlogsdreiging, kregen de Oranjes het voor het zeggen bij benoemingen in de steden en de Ridderschap, tot afgrijzen van menig bestuurder. Maar de eenheid in de Staten bleef onder de Oranjes gehandhaafd.