"Beernke de koodief"

De Munsterse oorlogen

Tijd van regenten en vorsten

"De 21ste september is de bisschop van Munster zeer onverwacht met een grote krijgsmacht in Twente binnengevallen, heeft op 22 september Enschede geplunderd en Losser in brand gestoken, waardoor alom grote verslagenheid is ontstaan", schreef de Ootmarsumse predikant Van Laer in 1665 in zijn dagboek. De Munsterse vorst-bisschop Christoph Bernhard von Galen had een aanvalsverdrag met Engeland tegen de Republiek gesloten. Hij veroverde in enkele weken de Achterhoek en grote delen van Overijssel. Zijn soldaten plunderden er naar hartenlust. Veelvuldige veediefstallen leverde hem de bijnaam "Beernke de koodief" op. Maar zijn offensief liep tijdens de wintermaanden in de noordelijke provinciën vast en zijn Engelse bondgenoot liet het afweten. Op de terugtocht legden de Munsterse troepen Vriezenveen volledig in de as. Het dorp werd vervolgens op de huidige locatie herbouwd.

Gewelddadig contrareformator

Als telg uit een invloedrijk adellijk geslacht begon Christoph Bernard von Galen (1606-1678) zijn bestuurlijke carrière bij het Munsterse domkapittel. In 1651 werd hij ingewijd als vorst-bisschop van Munster. Tot zijn grote afkeer zag hij zijn bisdom omringd door protestantse gebieden. Von Galen wierp zich op als gewelddadige behartiger van de contrareformatie. Allereerst vestigde hij de alleenheerschappij in zijn bisdom. De opstandige stad Munster bestookte hij zelfs met mortiergranaten en brandbommen, waaraan hij zijn latere bijnaam "Bommen Berend" zou overhouden. Zijn grief gold bovenal de naburige protestantse Republiek, die onder meer in 1616 de heerlijkheid Borculo op het bisdom had veroverd. Hij legde zich niet bij zijn nederlaag van 1665-1666 neer. Von Galen sloot een bondgenootschap met Frankrijk, Engeland en het bisdom Keulen, om de Republiek voor eens en altijd van de kaart te vegen. Het armlastige Overijssel kon niet veel meer doen dan een bededag uitschrijven, om God te smeken de oorlogsdreiging af te wenden.

Hoogverraad

Een grote Franse legermacht trok via Keuls grondgebied op 12 juli 1672 de Republiek binnen. Von Galen was al op 1 juni Overijssel binnengevallen en veroverde nog diezelfde maand de hele provincie. Deventer gaf zich al na een belegering van drie dagen gewonnen, waarna Zwolle, Kampen en andere plaatsen het dadelijk op een akkoordje met de bisschop gooiden. De Overijsselse Ridderschap capituleerde op 5 juli en erkende Von Galen zelfs als nieuwe landsheer. De snelle overgave en het hoogverraad zou Overijssel naderhand zeer kwalijk worden genomen. Dit laat zien hoe fragiel de banden tussen het gewest en het dominante Holland waren. Hoewel de Munsterse troepen stevig huishielden, waren ze minder gewelddadig dan in 1665. De tweede oorlog had meer het karakter van een bezetting dan van een wraakoefening, met Von Galen in de glansrijke rol van landsheer. Evenals bij de vorige inval herstelde de bisschop de rooms-katholieke eredienst, zonder evenwel de gereformeerde religie te verbieden. Het rooms-katholieke volksdeel stond niet onwelwillend tegenover de bisschop, maar door het roofzuchtige optreden van zijn troepen verspeelde hij veel krediet.

"Verarmd en geruïneerd"

Op het nippertje wist de Republiek zich tijdens het Rampjaar op zee tegen de Engelsen en in Holland, Friesland en Groningen tegen de Franse en Duitse legers staande te houden. Een bondgenootschap met de Duitse keizer en Spanje in de zomer van 1673 deed de kansen keren. De Fransen dropen af, met de Munsterse en Keulse troepen in hun kielzog. De bezetters roofden bij hun terugtocht stad en land leeg. Overijssel gold na hun vertrek als "een verarmde, ja tot op het bot uiterste geruïneerde provincie". De katholieken in Overijssel kregen het opnieuw zwaar te verduren en draaiden deels voor de schade op. Op 22 april 1674 werd vrede met Munster gesloten. Overijssel moest diep door het stof om weer als volwaardig gewest in de Republiek te mogen worden opgenomen. Een nieuw regeringsreglement gaf stadhouder Willem III vergaande zeggenschap over het stedelijk en provinciaal bestuur, waarmee het gewest fors aan zelfstandigheid inboette.