Kronieken en historiën

Gelderland krijgt zijn eigen geschiedschrijvers

De beeldvorming over het eigen verleden werd al in de vijftiende eeuw bevorderd door de Nijmeegse geschiedschrijvers Willem van Berchen, bekend van de Gelderse Kroniek, en Gerard Geldenhouwer, auteur van onder meer de Geschiedenis der Bataven. Rudolf Bosch vertaalde de Kroniek van Erkelenz, geschreven door een trotse Gelderse inwoner van deze stad in 1560. Maar het hoogtepunt van de Gelderse geschiedschrijving lag anderhalve eeuw later, nadat het gewest zich had aangesloten bij de Republiek der Verenigde Nederlanden.

Paulus Merula, een jurist, werd in 1597 als eerste geschiedschrijver van Gelderland aangesteld. Zijn opvolger was Johannes Pontanus (1571-1639). Pontanus maakte volop gebruik van de manuscripten van Merula. Zijn Historiae Gelrica, geschreven in het Latijn, verscheen als eerste Gelderse geschiedenis in druk. De in Nijkerk geboren Arend van Slichtenhorst (1616-1657) schreef als eerste in de landstaal. Hij bewerkte en verbeterde het werk van zijn leermeester Pontanus en legde meer nadruk op de aspecten uit de regionale geschiedenis in zijn Geldersse Geschiedenissen. Daar waar bronnen te mager waren, verlieten Pontanus en Van Slichtenhorst zich soms op legendes.