Delft en zijn heerlijkheden

De verhouding tussen stad en platteland

In 1738 verkocht Gijsbert van Hogendorp, die toen de buitenplaats Sion bewoonde, aan de stad Delft voor 70.000 gulden de heerlijkheden Hof van Delft en Vrijenban. Zijn vrouw, Margaretha Catharina Beck, had de gebieden in 1724 gekocht voor 24.000 gulden. Voor een stad betekende het bezit van heerlijkheden uitbreiding van macht. Vandaar dat Delft dat enorme bedrag er voor over had.

Een heerlijkheid werd bestuurd door een heer, die eigenaar was van de rechten. Het heerlijkheidsrecht, dat losstond van de grond, was erfelijk en kon worden verkocht. Aan een heerlijkheid waren diverse rechten verbonden, zoals de benoeming van ambtenaren, onderwijzers en soms ook predikanten, maar ook het recht op jacht, visserij en belastinginkomsten. Het bezit van heerlijke rechten was lucratief, omdat het inkomsten met zich meebracht. De heerlijkheden rondom Delft waren ambachtsheerlijkheden of ambachten.

Het waren ‘lage’ heerlijkheden, omdat de heer slechts plaatselijke regeermacht bezat en alleen bevoegd was tot de dagelijkse rechtspraak en de afhandeling van eenvoudige en civiele strafzaken. Hij regelde dus de lokale wetgeving, die in overeenstemming moest zijn met de gewestelijke wetten. De ambachtsheer was verantwoording verschuldigd en tijdens de Republiek (1588-1795) was dat aan de Staten van Holland. Hij oefende als regel zijn taken niet zelf uit, maar stelde daarvoor ambtenaren aan. De belangrijkste daarvan was de schout, een soort burgemeester.

Zoals het kaartje toont, kan het platteland rond Delft vóór 1800 het best getypeerd worden als een lappendeken, die omringd werd door de heerlijkheden Vrijenban, Hof van Delft en Biesland. In die tijd was Delft de derde stad van Holland. Ze was vanaf 1738 behalve heer van de drie genoemde heerlijkheden ook heer van Overschie, Schoonderloo en Cool, Hogenban en Voorburg. Na de omvorming tot Bataafse Republiek in 1795 werd ons land bestuurd volgens de principes van de Franse Revolutie. Dat betekende dat de Staatsregeling van 1798 alle heerlijke rechten zonder enige vergoeding afschafte. Nadat Nederland van 1810 tot eind 1813 onderdeel was geworden van het Franse keizerrijk, werd het platteland opgedeeld in gemeenten. Keizer Napoleon voegde Vrijenban toe aan Delft. Het gebied van Hof van Delft en Biesland werd opgedeeld tussen Schipluiden en Pijnacker. Nadat eind november 1813 de Fransen waren vertrokken, nam Willem I het gezag over. Bij Koninklijk Besluit van 26 maart 1814 herstelde hij de heerlijke rechten van de grondgebieden, maar in 1817 gaf hij de gebieden de status van gemeente en daarmee meer zelfstandigheid. Dat gold zelfs voor de heerlijkheid de Tempel bij Overschie, waar op dat moment niemand woonde.

Toen in 1826 het kadaster werd opgericht en de landmeters de grenzen van Delft kwamen opmeten, pakten ze na één kilometer hun instrumenten weer in. Eerst moest de middeleeuwse warboel worden geordend. Pas in 1833 had de gouverneur – commissaris van de koningin - van Zuid-Holland dat voor elkaar en konden de grenzen definitief worden vastgesteld. Vrijenban lag nu geheel ten oosten van de Schie en Hof van Delft ten westen. We zouden het nu ruilverkaveling noemen. Het duurde nog tot de grondwet van 1848 voordat de heerlijke rechten definitief verdwenen.