Jacoba en de Zoen van Woudrichem

Lang geleden, in 1401, wordt Jacoba van Beieren geboren. Haar vader is heer en meester in Holland, Zeeland, Henegouwen en Beieren. Dat klinkt misschien erg leuk, maar zo’n prinsessenleven heeft Jacoba niet. Als kleuter gaat Jacoba al trouwen met een Franse prins. Niet omdat ze verliefd zijn, maar omdat hun ouders dat zo bepaald hebben. De bruiloft duurt een hele week lang. Veel te lang natuurlijk voor een kleuter van 5 en een prins van 11 jaar oud. Ze leven niet lang en gelukkig samen, want prins Jan sterft tien jaar later. Jacoba is vreselijk verdrietig. Haar vader en moeder zoeken een nieuwe man, hertog van Jan van Brabant. Jacoba kent ‘m wel, want het is haar eigen neef. Een heel vervelend ventje van 13 jaar, terwijl Jacoba zelf al 15 is. Niet alleen prins Jan is gestorven, ook Jacoba’s vader Willem gaat dood. Nu is Jacoba de baas in Holland, Zeeland, Henegouwen en Beieren. Maar dat vindt niet iedereen oké. Vader Willem heeft nog een jongere broer, Jan van Beieren. Jan van Beieren en neef hertog Jan spelen onder één hoedje en proberen Jacoba’s landen af te pakken. Er breekt oorlog uit tussen Jacoba en Jan van Beieren. Er moet een vredestichter aan te pas komen om de vechtende partijen uit elkaar te halen. Dat is hertog Filips. In 1419, Jacoba is dan 18 jaar jong, komen de partijen tot verzoening in Woudrichem.

Het is een drukte van belang in de Molenstraat. Hofpersoneel loopt af en aan vanaf de rivier naar het huis van Jacoba van Beieren. Vanuit de Hoftoren op de hoek van de Molenstraat en de Kerkstraat, houdt Jacoba’s hofdame in de gaten of alles goed verloopt. De wasvrouwen zijn druk in de weer met het tafellinnen en de kok roept driftig tegen de pasteibakkers dat ze op moeten schieten. Jacoba zelf is er nog niet. Ze komt alleen af en toe naar Woudrichem. Ze heeft nog meer kastelen en het huis in Woudrichem is maar een klein optrekje. ‘Let op!’, brult een bode door de straat, ‘Jacoba’s boot legt zo dadelijk aan.’ De hofdame verlaat haar uitkijkpost en gaat op een drafje naar het water, waar de boot uit Gorinchem aanlegt. Op 13 februari 1419 wordt de Zoen van Woudrichem gesloten. De vechtende partijen zitten om tafel en beloven de wapens neer te leggen, ze verzoenen zich. Steden en landgoederen worden verdeeld. Het is vrede, maar voor hoelang?

Jacoba is doodongelukkig met haar neef hertog Jan. Ze vlucht naar Engeland en wordt verliefd op hertog Humpfrey. Samen met haar nieuwe man gaat Jacoba naar de Belgische stad Gent. Ze wil haar land terugveroveren. Helaas mislukt het plan en wordt Jacoba opgesloten in een kasteel. Humpfrey laat haar in de steek en reist terug naar Engeland. Gelukkig blijven goede vrienden Jacoba trouw. Ze bedenken een list en komen de gravin bevrijden. Verkleed als man smokkelen ze Jacoba het kasteel uit. Er staan paarden klaar. In volle galop gaat het richting Holland.

Jacoba vecht voor haar land, maar dat valt allemaal niet mee als vrouw alleen. Ze vindt weer een nieuwe man: Frank van Borssele, een stoere edelman. Voor hem geeft Jacoba de strijd tegen haar vijanden op. Ze is nu een gravin zonder land. Als ze 35 jaar oud is, sterft Jacoba van Beieren op Slot Teijlingen bij Sassenheim aan tuberculose. Vroeger werd dat ook wel de ‘tering’ genoemd. Dokters stonden machteloos tegenover deze ziekte die mensen langzaam weg deed teren. Men bedacht de meest vreemde diëten om de ziekte te bestrijden. Rauw vlees eten zou goed zijn, en gemalen padden ook! Pas in de 19e eeuw komen onderzoekers er achter dat tuberculose een infectieziekte is die veroorzaakt wordt door de tbcbacterie.

Geen lang en gelukkig leven dus voor Jacoba van Beieren. De herinnering aan de gravin in Woudrichem blijft wel levend. Ga maar eens kijken in de Molenstraat. De Hoftoren is helaas allang geleden afgebroken, maar nog steeds is haar huis er te vinden. En bij de Gevangenpoort vind je een standbeeld van Jacoba.