Graaf tegen bisschop

Wie is er de baas?

Na de dood van Karel de Grote in 814 kreeg de bisschop van Utrecht het erg moeilijk. Er brak een tijd aan van bandeloosheid, waarvan de Noormannen profiteerden met jarenlange plundertochten. Het was zelfs zo dat de bisschop Utrecht moest verlaten. Begin tiende eeuw werd het wat rustiger, maar in de eeuwen die volgden was er voortdurend sprake van een strijd om macht en om land tussen de lokale bestuurders en de graven en hun aanhang. Ook de bisschop was bij deze strijd betrokken, maar werd tot het Concordaat van Worms (1122) benoemd en gesteund door de Duitse keizer. Hierna werd de bisschop benoemd door de geestelijke gemeenschappen binnen Utrecht en dat verzwakte zijn positie. Zowel de graven van Holland als die van Gelre maakten dankbaar gebruik van de (wereldlijke) zwakte van de bisschop.

De moord op Floris V

Floris V (1254-1296), graaf van Holland, is een goed voorbeeld van de problemen van de bisschop. Hij veroverde in 1278 zelfs de stad Utrecht en de kandidaat-bisschop moest zich diep in de schulden steken om verkozen te worden. Dat geld leende hij van Floris V maar als onderpand moest hij hem het hele Nedersticht geven. Floris V liet een jaar later het Muiderslot bouwen. Utrecht werd wat de toegang via de Vecht naar zee betreft afhankelijk van Holland.

Bekende namen als Zweder van Zuilen, Ghisbert van Abcoude, Hubrecht van Vianen, Jan Stevensz van Zuilen en Wouter van Zuilen kozen de kant van de graaf van Holland, maar na de moord op Floris V in 1296 zien we toch weer een verdrag waarbij de goederen van één van de daders, Gijsbrecht van Amstel, van Utrecht tot Muiden weer onder bisschoppelijk gezag komen. Voor de volgende bisschoppen bleef het een voortdurende machtsstrijd om gezag in het Nedersticht te behouden.

Jacob van Gaasbeek

Met bisschop Frederik van Blankenheim (1355-1423) verloopt het niet anders dan met zijn voorgangers. In 1393 benoemd tot bisschop, ditmaal met steun van de hertog van Gelre, komt hij direct terecht in de Utrechtse partijstrijd van de Lichtenbergers en Grauwerts en de Hollandse Hoekse en Kabeljauwse twisten. Hier komt Jacob van Gaasbeek in het zicht. Gezien zijn bezittingen moet hij leenhulde (eed van trouw) brengen aan zowel de graaf van Holland als aan de bisschop, die ook nog eens zijn oom was. Van hem krijgt Van Gaasbeek vele bezittingen in het Nedersticht, onder andere in Maarssen bij de brug, in Maarsseveen en tussen Maarssen en Utrecht: De Swezerengh.

Als er opnieuw een poging door zowel Holland als Gelre wordt gedaan om het Nedersticht onder elkaar te verdelen, kiest Jacob van Gaasbeek voor de Hollandse graaf Jan van Beieren en spreekt de bisschop over zijn neef als ‘onse vijande’. Alweer dreigt voor het platteland moord en plundering. De bisschop roept de bevolking van Kortenhoef en Maarssen op om zelf maar bolwerken te bouwen, maar de graaf belooft dat hij dit gebied met rust zal laten. Het was immers bezit van zijn steunpilaar Jacob van Gaasbeek.

Uiteindelijk zou het met Jacob van Gaasbeek slecht aflopen. In 1449 wordt hij door bisschop Rudolf van Diepholt gevangen genomen. Hij moet zijn bezit aan hem verkopen, maar mag wel tot zijn dood in 1459 het beheer erover blijven voeren. Gaasbeek blijkt met zijn bezittingen Utrecht compleet omsingeld te hebben. Ook Maarsseveen zou nog drie eeuwen ‘des Jonkeren Gaasbeeks gerecht’ heten.