Dorpskerk

Een grote verbouwing in 1720

Van kloosterkapel naar dorpskerk

In 1592 werd in opdracht van de stad Deventer het vrouwenklooster van Diepenveen gesloopt. De kloosterkapel, de pastorij, de kosterij en het ‘sekreet’ bleven behouden. De magistraat van de stad ontfermde zich over de gebouwen en het kerkhof en over de eigendommen van het klooster plus de daarbij behorende inkomsten, als genoegdoening voor de plunderingen van de Spaanse soldaten. Tot 1836 bleef de stad Deventer eigenaar van het kerkgebouw, de grond en de kloosterboerderijen.

Vanaf de Reformatie vielen de kerkgangers in het schoutambt Colmschate (na 1811 de gemeente Diepenveen) onder de Nederduitse Gereformeerde gemeente in Deventer. In 1659 werd predikant Lambertus van Bommel aangesteld. Hij preekte in de pastorij en woonde in de stad.

Enkele rijke Deventenaren die landgoederen en boerderijen bezaten in het schoutambt, besloten in de loop van de zeventiende eeuw om de kloosterkapel op te knappen. Dankzij een legaat van hoogleraar Antonius Matthaeus, die op landgoed Roode Brug aan de Sallandsweg woonde, kon de kerk in 1720 in gebruik worden genomen. Een van de voorwaarden van het legaat was dat zijn weduwe Judica van Hurck vooraan een eigen bank kreeg. Aan de zijkant van de kerk bevindt zich nog een gevelsteen met in het Latijn een dankwoord dank aan het echtpaar.

Nonnengalerij

De restauratie bleek veelomvattend. De nog bestaande nonnengalerij, die tot halverwege de kerk was gebouwd, werd deels afgebroken. Er kwamen een fraai gebeeldhouwde preekstoel, een classicistisch gewelf, nieuwe ramen en een ingang aan de zuidkant. Twee andere burgemeesters en ambtsmannen van het schoutambt schonken de luidklok, gegoten in 1692.
De magistraat van Deventer liet een bank voor de 'Heeren van Deventer' plaatsen aan de rechterzijkant. Aan de andere kant stond echter de familiebank van de heer Arent van Coeverden van Rande, boven de eigen grafkelder. Deze bank moest weg. Daarbij ontstond zelfs een gewapend treffen en moest de schout van Deventer actie ondernemen. Het conflict tussen de oude landadel (Van Coeverden op Rande) en zijn buurman Matthaeus (een rijke Deventenaar en nieuwe landgoedeigenaar op de Roobrug) heeft hier mogelijk een rol bij gespeeld.

Pastorij

In 1737 kreeg de gemeente een eigen kerkenraad en in 1756 nam predikant Van Marle zijn intrek in de inmiddels herbouwde pastorij. Er woonden toen in het gehele schoutambt negenhonderd gemeenteleden, dus inclusief de vier dorpen Diepenveen, Schalkhaar (Riele), Lettele en Colmschate (Okkenbroek bestond nog niet).
In 1811, in de Franse tijd, werd de scheiding van kerk en staat ingevoerd. Het stadsbestuur van Deventer wilde de predikant en onderhoud van de kerk daarna niet meer betalen, maar gaf de inkomsten van de kerkelijke boerderijen niet op. Pas in 1836, nadat de kerkenraad in Diepenveen zelfs de koning heeft ingeschakeld, worden de kerk, de grond en andere eigendommen weer van de plaatselijke hervormde gemeente.

Restauratie

In 1838 en later in 1968 is de kerk gerestaureerd. Bij de laatste restauratie werden de in 1938 geschonken glas-in-loodramen van de Deventer kunstenaar Bokhorst helaas verwijderd.
In de lente bloeit buiten de beschermde stinsenplant Holwortel en op het kerkplein liggen eeuwenoude graven. De eerste pastorie werd in 1838 gebouwd, de huidige stamt uit 1930. Kunstschilder Willem Korteling, die aan het Kerkpad woonde, vereeuwigde rond 1935 de kerk in een gouache.