3 Grafheuvels en urnenvelden

Boeren gebruiken brons en ijzer

Heb jij je keuze al gemaakt? Wordt het begraven of cremeren als straks jouw tijd daar is? Voor wie twijfelt, is het misschien een geruststelling dat rituelen rond het definitieve afscheid nooit een eenduidige koers kennen. Dan is het weer dit, dan weer dat. In de Bronstijd en de IJzertijd maken de mensen ook wisselende keuzes.

Grafheuvels en urnenvelden die her en der in het Kempische landschap worden aangetroffen, laten dit zien. Zo kent alleen al de gemeente Bergeijk tal van prehistorische begraafplekken, waaronder grafheuvel de Galgenberg en een groot urnenveld aan de Fazantlaan.

De Bronstijd

In de Bronstijd (2.000 tot 800 v. Chr.) kent de Kempen een halfopen landschap met behoorlijk wat heide. Die heide ontstaat door ontbossing en beweiding. De boeren die er wonen stemmen het verbouwen van gewassen en het houden van vee op elkaar af. Dat geeft meer bestaanszekerheid. Ze wonen in forse boerderijen van zo’n 20 tot 25 meter lang. Daarin verblijven ook hun koeien, schapen en varkens. En verder meestal een hond en een paard. Aan jacht doen de boeren nauwelijks nog. Wel aan akkerbouw. Gerst, tarwe en vlas zijn de belangrijkste gewassen die ze verbouwen. Daarbij hanteren ze een wisselsysteem: op een ontgonnen akker verbouwen ze er eerst een tijdlang hun gewassen om vervolgens datzelfde perceel een poos braak te laten liggen. De Bronstijd-boeren maken hun grond vruchtbaarder door de bovenlaag open te ritsen. Ze doen dat met een eergetouw, de voorloper van de ploeg (Venster 31, Doorkijk3). Daarbij brengen ze meteen ook mest in.

Opgravingen in Bergeijk nabij camping De Paal tonen sporen van een boerenerf uit de Bronstijd. Zo’n boerderij maakt bijna altijd deel uit van een nederzetting van een beperkt aantal woningen. Bij zo’n nederzetting verschijnen vaak grafheuvels: monumenten van heideplaggen die de bewoners opwerpen boven het graf van een overledene. Zo’n grafheuvel is er niet voor iedereen. Maar voor wie wel, en voor wie niet, is niet helemaal duidelijk.   

In de negentiende eeuw maakt de oudheidkundige meester Panken (Venster 22) er zijn levenswerk van om in de Kempen grafheuvels op te sporen en te doorgraven. Hij is vooral op zoek naar urnen, maar vindt in 1846 in Hoogeloon ook een bronzen beitel. Datzelfde dorp ‘levert’ ruim 160 jaar later tien bronzen bijlen, een topvondst, waar Omroep Brabant een beeldreportage van maakte. Verder zijn er in de Kempen de laatste jaren regelmatig vondsten dankzij de metaaldetector, vooral betreft dit bronzen materialen als speerpunten, bijlen en sieraden.

De afgelegen grafheuvels op de uitgestrekte heidevelden zijn in de loop van de geschiedenis voortdurend met geheimzinnigheid omgeven. Ze worden bron van menig spookverhaal, zoals dat van De Kattendans.  

Later in de Bronstijd krijgt zowat elke bewoner na zijn dood een zichtbaar grafritueel. Voor de overledene is er een crematie, waarbij de verbrandings-as in een urn wordt opgeborgen. De urn krijgt een plaats in een aparte urnheuvel. Alle heuveltjes sluiten op elkaar aan en zo ontstaan urnenvelden.

De IJzertijd


In de IJzertijd (800 tot 50 v. Chr.) gaat de Kempische boer enkele nieuwe gewassen telen, zoals peulvruchten (bonen) en andere graansoorten (haver). Via uitwisseling en ruil komen ook gebruiksvoorwerpen van ijzer naar deze streek, soms uit verre oorden. Deze uitwisselingen zijn heel oud. Dat laat het vuurstenen mes zien dat in Weebosch-Witrijt wordt aangetroffen. Al rond 2.500 v. Chr. komt dat ‘aanwaaien’ vanuit Midden-Frankrijk (Venster 2, Doorkijk 6). 

De Kempen kent veel urnenvelden uit de Late Bronstijd en de IJzertijd. De traditie om graven met een heuvel te markeren verdwijnt rond 500 voor Chr. Enkele bijzondere vondsten vertellen ons meer over de bewoning tijdens de IJzertijd. Zoals de naaf van het oudste spaakwiel van Nederland (Eersel-Kerkebogten), een veekraal (Bladel-Kriekeschoor) en een uitgestrekt akkerlandschap van omwalde akkers (Riethoven-Broven)