Toendra, waddengebied en moerasbos

Leiderdorp in de steentijd

Er bestaan in Leiderdorp grote verschillen in bodemgesteldheid. Vele huizen in de nabijheid van de Oude Rijn zijn niet onderheid. In de nieuwbouwwijken is dat onbestaanbaar. Daar bestaat gevaar voor verzakkingen als gevolg van de opbouw van de lagen in de ondergrond. Bij een voldoende dikke zandlaag, zoals in de nabijheid van de Oude Rijn, is het gevaar voor verzakkingen klein, terwijl verzakingen bij veen in de ondergrond zeker zullen optreden, als er niet geheid wordt.

Tijdens de laatste ijstijd (12.000 jaar geleden, in het Pleistoceen) kwam de dikke ijskap weliswaar niet tot aan onze regio, maar lag hier een ijzige toendravlakte. Door al het landijs lag de zeespiegel zo’n 120 meter lager dan nu en was de kustlijn heel ver verwijderd van de huidige. Op die toendravlakte werd door smeltwaterrivieren en de wind een dikke laag zand afgezet: de zogeheten Formatie van Boxtel (formaties worden vernoemd naar de “typelocatie”, de plaats waar deze lagen zijn beschreven). Na de ijstijd werd onze regio bedekt door moerasachtige vegetatie, die in de loop der tijd een veenlaag vormde (het Basisveen). Hierop werden door rivieren sedimenten (de Afzettingen van Wormer: 4500 v. Chr. - 1800 v. Chr.) afgezet en nu het meeste ijs was gesmolten, ook door de snel stijgende zee. Dit vormde een dikke laag van kleien en zand.

 

Rivieren kronkelden zich door het landschap om in brede riviermondingen in zee uit te stromen. In de riviergeulen en daarnaast werd het grofste en zwaarste sediment (grind en zand) afgezet. Verder van de rivier verwijderd kwam bij overstromingen het lichtere materiaal (klei) terecht. Ook veenlagen komen voor in dit pakket. Op deze Afzettingen van Wormer begon zich een dik veenpakket, het Hollandveen, te ontwikkelen achter de beschermende duinen langs de kust. Dit dikke pakket (hoog)veen kon wel een hoogte bereiken van zes meter boven de rivier- en zeespiegel. Ten slotte werden door de rivieren en door de zee kleilagen neergelegd, de Afzettingen van Echteld en Walcheren, tussen 1500 v. Chr. en 1200 n. Chr..

 

Vanaf 800 n. Chr. begon de mens de natuurlijke ontwikkeling van het landschap te beïnvloeden (zie venster: De Grote Ontginning). Het land werd gedraineerd voor akkerbouw en het veen werd afgegraven voor brandstof en ook voor zoutwinning. Voor het veen had de afgraving desastreuze gevolgen. De blootstelling van veen aan de atmosfeer zorgde voor oxidatie. Daardoor begon het veen in te klinken, wat tot op heden doorgaat. De eens metershoge veenpakketten vormen nu de laagste delen in het landschap en een (te) slappe ondergrond voor bebouwing. Op de onderstaande kaart en in het profiel is de opbouw van de bodem onder Leiderdorp weergegeven.