De moestuinen van Dordrecht

Over warmoezeniers, groenvrouwen en veilingen

Op het nu volgebouwde land tussen Zwijndrecht en Hendrik-Ido-Ambacht lagen eeuwenlang tuinderijen. De lichte grond in dit gebied leende zich prima voor de gewassen van de warmoezeniers, zoals de groente- en fruitkwekers werden genoemd. Hier lagen ruim vierhonderd jaar ‘de moestuinen van Dordrecht’.

In de openlucht kweekten de ‘warmoezeniers’ groenten zoals sperziebonen, spruiten, wortelen, spinazie en doperwten alsmede fruit zoals kersen en pruimen. Als onderbeplanting in boomgaarden werd ook klein fruit gekweekt, waaronder frambozen, aal- en kruisbessen en aardbeien. Typerend voor de Waard zijn de Zoutewelle peer, spruiten en pootuien. De producten konden via ‘commissionairs’ (tussenhandelaren) aan de groothandel worden verkocht, maar de warmoezeniers verkochten hun producten aanvankelijk rechtstreeks aan de consument.

Groenvrouwen
De producten werden voornamelijk in Dordrecht, maar ook in Rotterdam aan de man gebracht. Zogenaamde ‘groenvrouwen’ werden met hun handel vanuit Zwijndrecht met een roeiboot overgevaren naar Dordrecht of gingen met hun manden aan een juk met de veerboot. De tuindersvrouwen waren acrobates in het vervoeren van zo veel mogelijk manden, waarmee ze voorkwamen dat ze extra veergeld moesten betalen.

Om acht uur ’s morgens stonden ze met hun koopwaar op de Groenmarkt of op het Scheffersplein, waar ze tot één uur ’s middags bleven. De Groenmarkt was een straat met deftige huizen, waar op de stoepen de handel werd uitgespreid. De groenvrouwen stonden al vanaf de achttiende eeuw op die locatie.

Hoewel de bewoners dat over het algemeen prima vonden – groente was immers een eerste levensbehoefte – stelde niet iedereen de handel voor zijn deur op prijs. Zo verzocht in 1895 een bewoner van de Groenmarkt de gemeente om de stokoude Zwijndrechtse groenvrouw Van Ek te verbieden om nog langer haar groenten voor zijn pand te verkopen. Dat feest ging niet door, want mevrouw Van Ek had die standplaats al zestig jaar…

Glasteelt
Na 1890 verschenen de eerste glastelers, die vooral komkommers, sla en aardbeien kweekten. De glas- en kascultuur ontwikkelde zich na 1900 snel. In 1898 stond er in Hendrik-Ido-Ambacht negentig vierkante meter aan broeikasramen; in 1912 was dit al ruim dertienduizend vierkante meter.

In Zwijndrecht legde men zich vooral toe op de fijne tuinbouw, waarin het platglas domineerde. Vooral na de Tweede Wereldoorlog werden het platglas en de tuinen in de openlucht vervangen door kassen. Hierdoor was men in staat om het gehele jaar door producten te kweken.

De groenteveiling
In 1903 werd door de Zwijndrechtse tuinders een veiling opgericht, waarmee er geleidelijk aan een einde kwam aan de werkzaamheden van de groenvrouwen. Ook verschenen er in de stad groentewinkels die op de veiling inkochten. De veilingen vonden plaats in het pand Zomerlust, bij het Veerplein.

De zaken gingen goed. In 1913 kwam er een groter veilinggebouw, waar voor het eerst een elektrisch afmijntoestel in gebruik werd genomen. Hiermee werden vele ruzies voorkomen, want voordien ‘mijnden’ er talloze keren verschillende handelaren tegelijk, waardoor het niet duidelijk was wie écht als eerste riep.

In datzelfde jaar begon men een tweede veiling, waar uitsluitend groente en fruit voor de export werden geveild. Nadat de locatie Zomerlust in 1926 werd gesloten, werd aan de Burgemeester de Bruïnelaan een terrein van 2,5 hectare gekocht, waarop een nieuw veilingcomplex verrees.

De Zwijndrechtse veiling zou tot 1975 in bedrijf blijven, hierna werd het veilingwezen in Barendrecht geconcentreerd.

Het einde
Na de Tweede Wereldoorlog werden er op grote schaal woningen gebouwd, waartoe tuindersgrond werd opgekocht of onteigend. Waar ooit het beeld werd bepaald door lange rijen kassen, is dat nu een veelvoud aan woonerven.

Met de komst van winkelcentrum Walburg werd in de jaren zeventig de karakteristieke schoorsteen van tuinderij Van der Ven gesloopt. Het was mooi geweest indien die was behouden als monument voor deze verdwenen bedrijfstak.