De grote stadsbrand

Wie zijn billen brandt...

Rampen hadden rond de vijftiende eeuw veel impact op Dordrecht. Was het in 1421 de Sint-Elisabethsvloed, in 1457 maakte een brand bijna de helft van de stad met de grond gelijk. Eerder, in 1332 en 1338, woedden er ook reeds grote stadsbranden. En in 1568 werd de Nieuwkerk grotendeels door brand verwoest.

 

Brandgevaar
In 1457 waren de Dordtenaren zich terdege bewust van brandgevaar. De stadsbrand uit de voorafgaande eeuw was nog niet vergeten. De grotere gebouwen en woonhuizen waren weliswaar van steen, maar nog wel degelijk brandgevaarlijk. Honderden woonhuizen waren echter volledig van hout gemaakt, met rietdaken, die in het gunstigste geval met leem waren afgewerkt. Om zich te weren tegen het brandgevaar waren burgers verplicht om voortdurend water bij de hand te hebben en per huis over twee lederen emmers en een brandladder te beschikken. Brandspuiten waren er nog niet; die werden pas in 1672 uitgevonden. Zodra er een brand werd gesignaleerd, diende men direct alarm te slaan.

Brandpreventie
Burgers hadden de gewoonte om bij heiligenbeelden kaarsen te branden. Die kaarsen moesten uiterlijk om tien uur ’s avonds worden gedoofd. Schepen mochten niet binnen de stadsmuren worden geteerd en het verwerken van stro, vlas of hennep bij kaarslicht was verboden. Ook was het binnenshuis buigen van duigen voor het maken van kuiperstonnen uit den boze omdat hier verhitting voor nodig was.
Daken van nieuw te bouwen huizen moesten van leisteen of daktegels worden voorzien. Als er riet werd gebruikt, dan moest dat aan de binnenkant met leem worden afgewerkt. Stadswakers waren tevens brandwacht. Vrouwen moesten bij het uitbreken van een brand binnenblijven, tenzij ze lijfelijk gevaar liepen. De dames zouden bij brand voor teveel onrust zorgen en daarmee het blussen kunnen belemmeren.
Al deze maatregelen konden niet voorkomen dat er op 28 juni 1457 een stadsbrand begon die vijf dagen zou woeden en zijn weerga niet kende.

Brand in de Kleine Spuistraat
Adriaan Danckertszoon woonde in de Kleine Spuistraat toen er die dag in zijn huis een brandje uitbrak. Hij probeerde het te blussen, maar dat lukte niet. Tot zijn verbijstering sloeg het vuur door een constructiefout van de schoorsteen razendsnel over naar het huis van zijn buren, waarna het hek van de dam was. Tussen de Grote Kerk, de Visstraat en het Bagijnhof ging bijna de halve stad in vlammen op. De Grote Kerk werd zwaar beschadigd, het Sint Jacobsgasthuis aan de Grotekerksbuurt en het Sacramentsgasthuis aan de Visstraat vielen ten prooi aan de vlammen. In dat gebied gingen naar schatting zes- tot zevenhonderd huizen verloren. Zelfs de beschoeiing van de vrij recentelijk gerealiseerde Nieuwe Haven werd door het vuur beschadigd. Ongetwijfeld zijn er bij deze enorme brand slachtoffers gevallen, maar hoeveel blijft gissen.

En de veroorzaker?
Adriaan Danckertszoon voelde al aankomen dat hij zou worden gestraft, omdat hij geen 'brand' had geroepen. Dat werd van burgers in zo’n situatie vereist om erger te voorkomen. En dat deed Adriaan waarschijnlijk niet, omdat hij donders goed wist dat zijn huisje dan direct met brandhaken omver zou worden getrokken om de brand sneller te kunnen doven.

Hij sloeg op de vlucht en werd bij verstek veroordeeld tot het leveren van zes roeden stadsmuur. Dit is ongeveer 22 meter. Met een hoogte van gemiddeld vier meter, kwam dat neer op bijna 90 vierkante meter. Het is dus wel duidelijk waarom hij terstond de benen had genomen. Of hij ooit terug is gekeerd naar de stad, weten we niet, maar áls dat zo was, dan zal het niet vrijwillig zijn geweest...