De naam Groningen duikt voor het eerst op in een oorkonde;
het jaartal geldt daarom als het begin van de stad
Groningen.
Sinds de 3e eeuw voor Christus is de plek die nu Groningen heet,
onafgebroken bewoond. Deze plaats is strategisch gelegen op de
meest noordelijke punt van de Hondsrug. Ten noorden hiervan ligt
het vruchtbare kweldergebied, in het zuiden de goed begaanbare
zandgronden. De rivieren Hunze en A flankeren de Hondsrug. Rond 900
behoort het hele gebied tot het Duitse rijk. Omstreeks 1000 is
Groningen een typisch Drents dorp met essen, gelegen ten noorden
van de latere markten. Op het Martinikerkhof staat sinds ongeveer
800 al een kleine houten kerk, die rond 1000 vervangen wordt door
de tufstenen Martinikerk. In 1040 schenkt koning Hendrik III dit
gebied, dat hij omschrijft als de 'Villa Gruoninga', aan het bisdom
Utrecht. De bisschop mag er recht spreken, tol heffen en munten
slaan. Hij stelt een bestuursambtenaar aan, de prefect, die namens
hem de zaken ter plaatse regelt. En door aanleg van een stadswal,
verharde straten en de (Vis)markt wordt Groningen in de 11e eeuw
stad.
Afbeelding: Akte van schenking van bezittingen en rechten in Groningen voor koning Hendrik III aan de kerk van Utrecht, 1040 (Collectie RHC Groninger Archieven 1759-93)