Monniken zorgen voor de geestelijke verzorging en leggen dijken aan. Kloosters groeien uit tot culturele centra.
In 1175 wordt het eerste klooster in de Ommelanden gesticht, het Oldenklooster in Kloosterburen. Er volgen nog 33 kloosters van in totaal acht orden (cisterciënzers, premonstratenzers, benedictijnen enz.). Hun motto is: bid en werk. Onder leiding van de abt of prior nemen de kloosterlingen het initiatief bij de zorg voor een goede waterstaat (dijken, sluizen en waterlopen) en verbeteren ze de landbouw. Door schenkingen van gelovigen groeit het kloosterbezit aan land spectaculair; in 1594 bedraagt dit bijna 36.000 ha (ruim 1/5 deel van de in cultuur gebrachte grond). Door de 'Friese vrijheid' weten de kloosters uit te groeien tot een machtsfactor van formaat. Op kunstzinnig en intellectueel vlak leveren de kloosterlingen een belangrijke bijdrage, zo kennen we de boek- en schriftproductie, maar ook de bijeenkomsten van geleerden als Rudolf Agricola en Wessel Gansfort in het klooster Aduard, de zogeheten Aduarder Kring. Ook op het gebied van liefdadigheid draagt ieder klooster zijn steentje bij. Het grootste en machtigste klooster is ongetwijfeld het Sint Bernardusklooster van Aduard. Van het hele rijke Groningse kloosterbezit is in de woelige tijden van de 16e eeuw bitter weinig overgebleven. Een enkel kloostergebouw resteert, zoals de ziekenzaal in Aduard en de nog aardig intact gebleven abdij van Ter Apel. Ook zijn er nog enkele kloosterdocumenten bewaard gebleven, zoals de befaamde kroniek van het klooster Bloemhof in Wittewierum.
Afbeelding: Klooster Ter Apel vóór 1834, schilderij door A.H. Koning (Collectie Groninger Museum, foto John Stoel)