De Ommelanden groeien uit tot een gemeenschap met eigen bestuur, rechtspraak en dominante machthebbers.
Vanouds kent iedere streek haar eigen landrecht. Dit bestaat uit regels die ooit zijn vastgelegd in rechterlijke uitspraken of die steunen op gemaakte afspraken tussen de inwoners. Zij hebben betrekking op zowel publiek- als privaatrecht. Na de Reductie zijn de landrechten van Fivelingo, Hunsingo en Westerkwartier aangepast en in 1601 samen gepubliceerd als het Ommelander Landrecht. Dit heeft officieel gegolden tot 1809, maar in de praktijk tot de invoering van de Franse wetgeving in 1811. De Ommelanden zijn verdeeld in een aantal grote en kleine rechtstoelen (districten) met voor iedere stoel een redger of grietman, die daar recht spreekt en als notaris optreedt. Ook heeft hij enkele taken die thans door gemeenten worden uitgeoefend. De Ommelanden vormen het tweede lid van de Provinciale Staten. Zij tellen drie kwartieren, die ieder weer in drie onderkwartieren zijn verdeeld. Er wordt vergaderd in het Ommelanderhuis in de stad Groningen. De Ommelander Landdag bestaat uit jonkers (adel), eigenerfden en volmachten. Iedere plattelander die minimaal 30 grazen (= ca. 15 ha) land bezit mag aanwezig zijn. Als er geen eigenerfde is mag een kerspel twee volmachten zenden. Rechtens is er op die manier weinig verschil tussen adel en eigenerfden. In de praktijk domineren de jonkers echter de vergadering door hun vermogenspositie, status, ambten en onderlinge afspraken. Na ca. 1650 vormen de jonkers een gesloten groep; voor nieuwkomers is er dan geen plaats meer.
Afbeelding: Titelblad van 'Land-recht van Hunsingo, Fyvelingo ende het Wester-quartier', 1647 (Collectie RHC Groninger Archieven 1772-872)