Nicolaaskerk

Ontstaan van parochies en kerken

Tijd van steden en staten

Toen het christendom in onze contreien vaste voet en structuur had gekregen, moeten ook in Denekamp en de omringende buurschappen de vroegste christengemeenschappen zijn ontstaan. De geschiedenis daarvan is niet bekend. De gelovigen van de buurschap Denekamp waren aanvankelijk, neemt men aan, evenals die van Beuningen aangewezen op de kerk van Oldenzaal. Maar de kerkgang was moeilijk, vooral in de winter wanneer de drassige gronden langs de Dinkel nauwelijks begaanbaar waren. Dat moet een belangrijke reden zijn geweest om waarschijnlijk rond 1200 op een hoger gelegen plaats een houten kerkje of kapel te bouwen. De benodigde grond daarvoor was beschikbaar gesteld door het Stift van Metelen in Duitsland, dat ook in deze streken bezittingen had en daardoor hier nog lange tijd invloed zou hebben in kerkelijke zaken. Het betrof hoogstwaarschijnlijk de grond van een groter erf, de Scholtenhof, waaraan een plaatselijke naam als Scholtenespad en Scholtenerf nog herinnert. Vanaf die tijd kon Denekamp zich tot zelfstandig kerspel of parochie ontwikkelen, waartoe ook Beuningen en Noord Deurningen behoorden en waarvan de oudste vermelding dateert uit 1276.

Bouw kerk

Ongeveer tezelfdertijd, omstreeks 1250, werd begonnen met de bouw van een bescheiden stenen kerk, die werd toegewijd aan de heilige Nicolaas. Het voornaamste bouwmateriaal hierbij was zandsteen uit de steengroeven van Bentheim en Gildehaus. De zware brokken moesten met de eenvoudigste middelen naar Denekamp worden vervoerd, over woeste gronden als heidevelden, door bossen en moerassen. Op de bouwplaats werden ze waarschijnlijk op maat gekapt. Hoewel deze eenvoudige kerk in de loop der eeuwen nog enige keren is verbouwd en uitgebreid, is er van het oorspronkelijke gebouw nog altijd een klein gedeelte over. Althans dat neemt men aan op grond van bouw- en stijlkenmerken.
Lang heeft men aangenomen dat daarna een eerste uitbreiding is ontstaan, de westelijke travee, het achterste deel van de kerk dat aan de toren grenst. Volgens de laatste inzichten lijkt het meer aannemelijk dat de oostelijke en westelijke schiptravee gelijktijdig met de oude kerk in de 13de eeuw gebouwd zijn. Deze vroeg romanogotische kerk is in de 15de eeuw gewijzigd. Nieuw onderzoek van het houtwerk van de toren geeft aan dat deze van omstreeks 1445 dateert.
Hoewel de toren behoort tot de St. Nicolaaskerk, is ze tegenwoordig eigendom van de gemeente. De toren heeft drie klokken. De Mariaklok werd in 1436 gegoten door ene Wilhelm ("wilhelm me fecit" vermeldt deze klok), de Nicolaas in 1518 en de Salvator, de grootste, in 1530. De klokkengieter van de beide laatste was Wolter Westerhues uit Munster. In 1921, bij een afgraving op de Klokkenberg, zijn de restanten teruggevonden van een gietkuil waarin mogelijk één van de klokken gegoten is.

De Reformatie

De Reformatie was een stroming die trachtte de misstanden in de Roomse kerk van binnenuit te bestrijden. De sympathisanten echter werden door Rome als ketters beschouwd en als zodanig tegemoet getreden. Een godsdienststrijd was ontstaan. In de Nederlanden viel deze bovendien samen met de vrijheidsstrijd. De Spaanse overheersers waren verbeten verdedigers van het katholicisme, terwijl de opstandelingen tegen hun gezag zich meer en meer verbonden met de hervormingsbeweging. De Reformatie verbreidde zich in de tweede helft van de 16de eeuw in de Ne­derlanden en ook Denekamp kreeg ermee te maken. De wisselende militaire successen van de Spaanse ("paapse") of staatse (protestantse) legers bepaalden in grote mate welke godsdienstige richting in het dorp de overhand kreeg. Dat wisselde in Denekamp enkele keren. Maar de situatie veranderde in de 17de eeuw steeds meer ten nadele van de roomsen. Er werden hun steeds meer beperkingen opgelegd. Het kerkgebouw kwam in handen van de kleine gereformeerde gemeenschap (1635) en de roomse godsdienst werd uit het openbare leven verbannen. De gelovigen konden alleen op geheime plaatsen, het erve Weerink aan de Brandlichterweg of over de Duitse grens, hun erediensten houden en de sacramenten ontvangen.
Een belangrijke rol speelden in deze moeilijke jaren de klopjes ("klöpkes"): vrome, ongehuwde vrouwen, die veel praktisch werk verrichtten voor de roomse gemeenschap, zoals het onderhouden van de communicatie (waarschuwingen!) of het godsdienstonderricht. Vaak hadden ze een eigen woninkje, het klöpkeshoes. Uiteindelijk werd het de katholieke gemeenschap van Denekamp toegestaan een eigen "Kerckhuys buyten het dorp" te bouwen. Baron van Raet, heer van de havezate Bögelscamp, stelde in 1770 de nodige grond beschikbaar (aan wat thans de Wilhelminastraat heet) en de gelovigen zelf de benodigde financiën. Deze noodkerk zou tot aan 1810 dienst doen. In dat jaar kregen de katholieken bij koninklijk besluit van koning Lodewijk Napoleon de Nicolaaskerk terug. Met de nodige bouwkundige veranderingen is het kerkgebouw tot op heden door de rooms-katholieke parochiegemeenschap in gebruik.