Benen pijlpunten

Eerste bewoners van het Maasmondgebied

Lang geleden, tot de laatste ijstijd, zat Nederland vast aan Engeland. De Noordzee bestond nog niet. Je kon zo naar Engeland lopen door Doggerland, een steppeachtige kale vlakte Daar leefden mammoeten, neushoorns, herten én, meer dan 40.000 jaar geleden, ook Neanderthalers. Van deze mensen zijn resten gevonden. Tussen 9000 en 6000 voor Christus verdronk Doggerland langzaam en ontstond de Noordzee. In de Midden-Steentijd (9700-5300 voor Christus) trokken prehistorische jagers-verzamelaars rond in Doggerland en in het moerasrijke gebied bij de monding van de Maas. Zij maakten de pijlpunten (spitsen) op de foto hierboven.

Een droomstrand voor archeologen
De oudste Rotterdamse vondsten zijn gedaan op de Maasvlakte. Het daar opgespoten zand kwam van de Noordzeebodem. Met het zand kwamen ook prehistorische overblijfselen mee die in Doggerland op de grond hadden gelegen: door mensen gemaakte pijlpunten, vuistbijlen en andere gereedschappen, maar ook botten van onder andere mammoeten, oerossen, reuzenherten, wolharige neushoorns en hyena’s. Wind en regen leggen nog af en toe een snippertje prehistorie bloot. Het Maasvlaktestrand is een goudkust voor archeologen.

Neanderthalers
Op 50 km van Rotterdam is ook een stukje schedel van een Neanderthaler gevonden. Archeologen hebben daarmee het hoofd van een Neanderthaler gereconstrueerd, die ze Krijn noemden. Deze Krijn moet vóór 40.000 jaar geleden rondgelopen hebben in Doggerland. De Neanderthalers konden goed tegen de kou. Om mammoeten en andere dieren te slachten gebruikten ze vuistbijlen van vuursteen.
Na 40.000 voor Christus zijn de Neanderthalers uitgestorven. Ze moeten nog wel contact hebben gehad met de ‘moderne mens, want de meeste Europeanen en Aziaten hebben een beetje Neanderthaler-DNA in hun lichaam.

Jagers-verzamelaars
Helemaal aan het eind van de laatste ijstijd, ongeveer 9.000 voor Christus, was het extreem koud. Het Maasmondgebied was een kale vlakte waar een droge, brede bedding van de Maas doorheen liep. Vanuit deze riviervlakte werd het losse zand bijeen geblazen tot rivierduinen. Toen het na de laatste ijstijd warmer werd, smolt het ijs en steeg de zeespiegel. Doggerland liep onder water en in het gebied rond de Maasmonding ontstonden moerassen. Tijdens de Midden-Steentijd trokken hier groepjes jagers/verzamelaars rond. Dat waren de eerste ‘moderne’ mensen in deze streek.

Pijlen met scherpe spitsen
De jagers-verzamelaars bouwden hun kampjes in het moerasrijke gebied op de hogere rivierduinen (donken). Als er een nieuw seizoen aanbrak, verhuisden ze naar een gebied waar dan het meeste voedsel was. Bij de jacht gebruikten ze pijlen en speren. Op de top van de pijl of speer zetten ze een scherpe ‘spits’ die ze met vuurstenen mesjes sneden uit een bot of uit een stuk gewei. Ze maakten er weerhaken aan zodat de spits gemakkelijker vast bleef zitten in de prooi. Die prooien waren oerrunderen, edelherten, wilde zwijnen en vogels. Op het menu stonden ook vissen, schelpdieren, noten, zaden, planten, vruchten, wortels en knollen.

Crematie
De jagers-verzamelaars cremeerden hun doden. In de wijk Beverwaard zijn op de top van een rivierduin drie grote kuilen gevonden met de crematieresten van drie mensen. Ze waren tussen de 10 en 40 jaar oud en zo’n 9000 jaar geleden gestorven. Behalve de botten lagen er giften in hun graf, waaronder een slijpsteen. De crematiegraven van Beverwaard behoren tot de oudste van Nederland.