Schoenmaker Offenberg
Veel Heinoërs kennen schoenmaker Jan Offenberg nog goed. Hij begon als 14-jarige leerling bij zijn vader in de schoenmakerij aan de Canadastraat. Later nam hij de schoenmakerij (naast de Smulbaai) over. Jan werkte maar liefst 72 jaar als schoenmaker.
De bevolking groeit
Vroeger waren alle mensen in Heino boer. Maar toen de bevolking groeide, waren er niet meer genoeg akkers. Daarom kozen sommige mensen een ander beroep. De vader van Jan werd bijvoorbeeld schoenmaker in plaats van boer. Zo'n beroep noemde je vroeger een ambacht. De ambachtslieden hadden wel een stukje grond, waar ze graan en groente verbouwden. Dat aten ze zelf op. Ook hadden ze een koe of een geit voor de melk.
Werken voor de boeren
Sommige ambachtslieden deden werk voor de boeren. In Heino maakte de kuiper melkvaten en botertonnetjes. Twee slachters slachtten de koeien en varkens. Belangrijk voor de boeren waren de twee smeden in het dorp. Ze besloegen de paardenhoeven. Ze maakten ook gereedschappen en sloten voor deuren. Ook de molenaar was van de boeren afhankelijk. Hij maalde de tarwe en de rogge van de boeren. Hier kregen de boeren een deel van terug. Dat gebruikten ze als veevoer. De rest van het meel ging naar de twee bakkers.
Bij elkaar
De ambachtslieden kozen er voor om in het centrum van het dorp te gaan wonen en werken. Je vond er bakkers, winkeliers, smeden, timmerlieden en wevers. Tijdens de 18de en 19de eeuw kwamen er steeds meer ambachtslieden bij. In 1795 woonden er ook een scharenslijper en een metselaar in het dorp. Vrouwen werkten als naaister, breister, of wasvrouw. Een wasvrouw deed de was voor andere mensen. Wie na het zware werk even wilde uitpuffen, kon terecht in een van de vijf cafés.
Schoenmakers
In 1795 werkten er maar liefst negen schoenmakers in Heino. In de 19de eeuw waren dat er zelfs 15. Voor het dorp waren dat veel meer schoenmakers dan nodig. Gelukkig waren de bewoners van de vele dorpjes in de omgeving goede klanten! In geen enkel ander dorp in Overijssel vond je zoveel schoenmakers. Daarom werd Heino ook wel het schoenmakersdorp van Salland genoemd.
Alles bij de hand
Wat hadden al die schoenmakers in het dorp te zoeken? Rondom Heino vonden de schoenmakers alles wat ze nodig hadden. De boeren leverden de koeienhuiden. Daar werd leer van gemaakt. Dat ging zo: eerst werd al het haar er af gehaald. Daarna moesten de huiden in water met eikenschors liggen. Dat voorkwam dat de huiden gingen rotten. Eikenbosjes groeiden om de akkers van de boeren. Het water kwam uit de Vloedgraven (sloot). Het leer werd gelooid op het terrein waar nu de Rooms-katholieke kerk staat. Als laatste werd het leer geschuurd. Daar werd het lekker glad van.