Landgoed Henschoten

Den Treek en Henschoten

In de 'Eerste Vermelding' werd al gesproken over Hengiscoto, in 1131 aan de Laurensabdij te Oostbroek geschonken. Generaal De Marmont kocht het goed in 1804.

Na de Napoleontische oorlogen moest hij in 1816 wegens geldgebrek Henschoten van de hand doen. Hij verkocht het in delen aan Francois Antoine Hubert en aan Hubert M.A. J. van Asch van Wijk.

Francois Antoine Hubert was een kapitein uit het Franse leger die vanwege pensionnering was achtergebleven. Waar hij eerst 100-150 man in zijn compagnie had aangevoerd en het nodige zand rond de pyramide had gehapt, sleet hij een rustige oude dag als garde-generaal in het arondissement Amersfoort, waarvoor hij was benoemd. Mogelijk daardoor bleek hij over enige centjes te beschikken. Hij woonde in Austerlitz en deed daar in 1813 al belangrijke grondaankopen. Hij richtte een pottenbakkerij op en begon met de ontginning van de heidegronden. Zijn pottenbakkerij brandde in 1936 af, wat voor monsieur Hubert het sein was om zijn bezittingen van de hand te doen en weer naar Frankrijk terug te keren. In Austerlitz is een straat naar hem vernoemd dus hij zal zijn verdiensten in gunstige zin wel hebben gehad.

In 1827 had Johannes Bernardus Stoop, bankier uit Amsterdam, al grote delen van Henschoten gekocht. Ook dit deel van het landgoed werd in 1836 door J.B. Stoop aangekocht.

De zoon van H.M.A.J. van Asch van Wijk, Matthias M. moest in 1845, eveneens wegens geldgebrek, het westelijk deel van zijn bezit verkopen. Hij deed dat aan ene Gerrit van Haeften, die het onmiddellijk doorverkocht. Zo kwam het in bezit van Anna Aleida Stoop, dochter van J.B. Stoop en echtgenote van Arnoud Jan de Beaufort.

Stoop liet door tuinarchitect Zocher buitenplaats De Hoogt aanleggen en in 1840 een theekoepel bouwen, de koepel van Stoop genaamd.

Wat in bezit van familie Van Asch van Wijk bleef, namelijk het oostelijk deel, kwam later ook in handen van de familie de Beaufort door het huwelijk van Johannes Bernardus de Beaufort met Cornelia Maria van Asch van Wijk.