Goudwinning

Goud

Goud heeft steeds een grote rol gespeeld in de geschiedenis van Suriname. Aanvankelijk kwamen de Europeanen naar de Nieuwe Wereld op zoek naar het edelmetaal. De mythe van El Dorado, het gouden land, deed de ronde. Op oude kaarten staat het meer van Parima aangegeven: een meer waar de inheemse koning in baadde en er omhuld met goud weer uitkwam. Gouverneur Van Aerssen van Sommelsdijkck stuurde in 1687 een goudexpeditie uit naar het zuiden. Het vinden van goud bleek echter niet zo eenvoudig.

Na enkele kleinere ondernemingen, was in 1873 Gouverneur Van Sypesteyn de eerste die de goudindustrie stimuleerde. In 1875 kocht de Surinaamse bank de eerste goudstaaf van 0,5 kg aan. Vele concessies over een groot oppervlak werden uitgegeven. In 1896 zette de bedrijven de eerste hydraulische machines in. Daarvoor ontgon men het goud vooral met de batée, een ronde schaal waarin de erts met water ronddraaide zodat het goud zichtbaar werd. De kleinschalige goudwinning heeft invloed op economische ontwikkelingen, grondgebruik, sociale verhoudingen en het milieu van Suriname. Vooral door het kwikgebruik dat erg gevaarlijk kan zijn. Het goud wordt gemijnd in zo'n 1000 goudmijnen in de Greenstone belt, vooral in het zuidoosten van Suriname. Elke dag komen er kleine bedrijven bij. Daarnaast zijn er enkele grote bedrijven, zoals het Canadese Iamgold. Het onderzoek naar goudvoorkomens is een dure onderneming, maar kan wel veel schade aan het bos voorkomen.

Goud wordt gebruikt voor het maken van sieraden en munten, en is de geldstandaard voor de wereld. Het komt voor als fijn stofgoud, korrels en klompen, hier beter bekend als pipiet. Deze kunnen wel enkele kilo's wegen. De mensen in de goudwinning worden porknokkers genoemd, een naam afkomstig uit Guyana. Het zou van 'pocket knockers' komen; iemand die een goudafzetting vindt, of wellicht gezouten