De cholera in Delft

Epidemieen leiden tot schoon drinkwater

Cholera, een infectieziekte die heftige buikloop en braken veroorzaakt en in de negentiende eeuw vaak tot de dood leidde, wordt overgebracht via besmet water. Gaandeweg werd verband gelegd tussen cholera en vervuild drinkwater. Toch duurde het nog tot 1887 voordat Delft schoon drinkwater kreeg. Daarentegen mag Delft zich landelijk voortrekker noemen op het gebied van de afvoer van uitwerpselen. Gemeentelijke timmerploegen bouwden in of bij elk huis een toilet met daaronder een ton, die elke week werd vervangen. De vuile tonnen werden op ‘Het Staal’ gereinigd en ontsmet, terwijl het afval werd verwerkt tot mest in de ‘Stille Putten’.

De eerste cholera-epidemie die Nederland, en ook Delft, teisterde, was in 1832. Het Delftse stadsbestuur kon niet veel anders doen dan de patiënten isoleren in een ‘cholerahospitaal’, in feite de vrouwenzaal van het Oude en Nieuwe Gasthuis. Op een bevolking van ruim 15.000 inwoners overleden er 155. Een jaar later was het weer raak. Toen stierven ‘slechts’ 18 inwoners. Tot 1848 bleef het rustig in Delft, maar de epidemie die toen uitbrak, eiste samen met die van 1849 571 slachtoffers. De laatste epidemie, de dertiende, was in 1893. In totaal stierven 1729 Delftse inwoners aan de cholera-epidemieën. De epidemieën leidden ertoe dat een groep artsen - de hygiënisten - de ziekte wilde bestrijden door de oorzaken van de stank weg te nemen. Men vermoedde namelijk dat besmettelijke ziekten veroorzaakt werden door stinkende dampen. En waar stonk het? In de wijken, waar de armen bij elkaar opgepropt zaten. De hygiënisten pleitten voor lichte en ruimere woningen met zuiver water en betere sanitaire voorzieningen. Hun belangrijkste bijdrage was het gebruik van medische statistiek. Hierdoor werd het mogelijk na te gaan waar de cholera heerste. In Delft waren dat ruwweg de buurten ten oosten van de Verwersdijk en het Oosteinde.

De zware epidemie van 1866, waarbij 427 mensen overleden, gaf de aanzet tot verschillende rapporten over schoon drinkwater. Daarbij waren enkele leraren van de Polytechnische School in Delft betrokken. Geoloog Hermann Vogelsang publiceerde Het drinkwater van Nederland en L.C. Levoir en W.C.A. Staring maakten deel uit van een onderzoekscommissie die de aanzet vormde tot de Nederlandse drinkwatervoorziening. Het was namelijk gebleken dat enkele wijken in Amsterdam, die voorzien waren van duinwater, bij vorige epidemieën vrij van cholera waren gebleven. Delft wilde er eerst niet aan.

Dat veranderde in 1867, toen A. Brester, leraar scheikunde aan de HBS te Delft, op verzoek van de Delftse gezondheidscommissie het water van de putten in de stad analyseerde. Het merendeel bleek fecaliën te bevatten. Nu wilde Delft, evenals andere steden, wel overgaan op duinwater. De Rijksoverheid, die vreesde voor een verlaging van het waterpeil in de duinen, stelde wingebieden vast. Delft vormde met Den Haag één wingebied. Den Haag meende echter het water zelf nodig te hebben en leverde niet aan Delft, maar wel aan de kleine gemeenten Hof van Delft en Vrijenban. Pas in 1887 kon Delft, als laatste van de Zuid-Hollandse steden, water pompen uit de duinen bij Monster. Tot die tijd behielpen de inwoners zich met wateraanvoer per dekschuit uit Leiden. De cholerabacterie werd in 1883 ontdekt door Robert Koch. Het beschermende vaccin kwam omstreeks 1900 ter beschikking, evenals het infuus dat de zieke in leven hield.