Het jaagpad

Wie onderhield het zandpad langs de Vecht?

Begin zeventiende eeuw namen de stad en het gewest Utrecht het initiatief om de verbindingen tussen Utrecht en Amsterdam te verbeteren. Zij hoopten zo te kunnen profiteren van de grote welvaart in Holland. Onderdeel van dit project was de aanleg van een doorgaande trekvaartroute met jaagpad van Utrecht naar Amsterdam.

Het jaagpad

Het eerste deel – tussen Utrecht en Breukelen – werd omstreeks 1600 aangelegd. Het deel tussen Breukelen en Ouderkerk werd vanaf 1636 gerealiseerd. Het nieuwe pad was enerzijds bedoeld als jaagpad ten behoeve van de trekvaart, in het bijzonder ‘als de wint contrarie is’ en anderzijds als voetpad om Utrecht beter bereikbaar te maken. Het zandpad was uitdrukkelijk niet bedoeld voor rijdend verkeer, want dat verkeer leidde ‘tot groot bederf van den selven weg’. Op het overtreden van dit verbod stonden hoge boetes; desondanks werd het verbod veelvuldig overtreden.

Het onderhoud

De landeigenaren langs de Vecht waren niet alleen verantwoordelijk voor het onderhoud van beschoeiingen, afscheidingen, bruggen, duikers en sluizen, maar ook voor het pad zelf. Het pad was in die tijd ongeveer 3,20 meter breed. Waarschijnlijk werd het in de loop van de eeuwen breder gemaakt, want in een aanbesteding van het onderhoud in 1829 wordt gesproken over een breedte van het zandpad van 5 meter en het jaagpad van 1,5 meter.

Niet alle grond was in particuliere handen. Daarom kregen ook de dorpsbesturen een onderhoudsplicht opgelegd. Elk Vechtdorp of elke groep van Vechtdorpen kreeg de zorg voor een bepaald deel (slag of hoefslag) van het jaag- en zandpad. De gezamenlijke dorpsbesturen van Maarssen, Maarssenbroek, Maarsseveen en Tienhoven waren verantwoordelijk voor het onderhoud van het stuk jaagpad (ongeveer 1560 meter) tussen de buitenplaatsen Raadhoven en Vecht en Dijk (tegenover Bammens).

Internationale vaarroute

De particuliere onderhoudsplicht was niet onomstreden. In een brief aan de Staten van Utrecht in 1830 berichtten de besturen van Maarssen en Maarsseveen dat zij een ‘adres’ hadden gekregen van hun ingezetenen met eigendommen langs de Vecht met het verzoek om ‘bevrijding van het jaarlijks onderhoud hunner wallen en straten…’ De gemeentebesturen ondersteunen het verzoek van de eigenaren en wijzen op de bijzondere situatie in Maarssen. De rivier loopt door het midden van de bebouwde kom en steeds meer en grotere schepen maken gebruik van de Vecht als gevolg van de ontwikkeling van de rivier tot internationale vaarroute naar Duitsland, de Keulsche Vaart.

De brief: ‘…Geen wonder dus is het dat de ingezetenen welke met hunne gebouwde eigendommen langs deze rivier, en gemiddeld slechts vier Ellen van af dezelve gelegen zijn, de klagten in het midden brengen dat hunne Straten en Wallen zoo door de sterke persing der Jaagpaarden van alle zwaar beladene en groote vaartuigen en houtvlotten als door de dreuning der paarden welke de vliegende en andere volk- en pakschuiten voortrekken en door den zwaren golfslag van het water, veel te lijden hebben en aan eene gestadige reparatie en vernieuwing onderworpen zijn.

Het probleem loste zichzelf op, want midden negentiende eeuw had het zandpad zijn jaagpadfunctie al grotendeels verloren door de opkomst van de spoorwegen en de verbetering van het wegenstelsel.