Onder Frans bestuur

Vrijheid, gelijkheid en broederschap...

Op 16 januari 1795 trok het Franse leger de Republiek binnen. Een dag later sloeg Herman Willem Daendels zijn hoofdkwartier op in Maarssen en werd van daaruit de volgende dag de macht in Amsterdam overgenomen. Vervolgens werd de Bataafse Republiek uitgeroepen en werd de Franse Tijd onder de leus Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap een feit. Deze situatie zou duren tot 1813 en al die tijd bezette het Franse leger Nederland.

Veranderend bestuur

De jaren 1795-1802 waren de revolutionaire jaren. Het op 17 februari 1795 door het Comité Revolutionair bijeengeroepen volk van Maarssen en Maarsseveen sommeerde de schepenen, schouten, secretarissen en bodes naar huis te gaan. Hun rol werd overgenomen door een municipaliteit die niet meer door de ambachtsheren, die waren inmiddels ‘afgeschaft’, maar door het volk werd benoemd. Hoewel daarin aanvankelijk ook minder gesitueerden terecht leken te komen, bleef dit effect beperkt. Wel gingen de voorheen uitgesloten rooms-katholieken een belangrijk deel van de bestuursleden leveren. De benoemingen door het volk werden overigens snel vervangen door benoemingen door het provinciebestuur.

Centraal bestuur

In de jaren 1802-1810 was sprake van toenemende centralisatie. Tot 1802 konden de plaatselijke besturen vrij veel zelf regelen. Daarna ging de provinciale overheid zich met steeds meer bestuurlijke zaken, zoals veiligheid, instandhouding van scholen, gezondheid, uitoefening van de godsdienst, financiën en dergelijke, bezighouden. In de jaren 1805 en 1806, tijdens de regering van achtereenvolgens raadspensionaris Schimmelpenninck en koning Lodewijk Napoleon, kwamen er ook landelijke wetten op het gebied van het onderwijs en de belastingen. De dorpelingen en de dorpsbesturen kregen steeds meer te maken met ambtenaren zoals de schoolopziener en de belastinginspecteur. In 1806 kreeg overigens de ambachtsheer weer een aantal bevoegdheden terug.

Autoritair bestuur

In 1810 zette Napoleon zijn broer opzij en creëerde in de jaren 1811-1813 een autoritair bureaucratische staat. Van de sterk verminderde vrijheid die tijdens het Koninkrijk Holland had bestaan, bleef in deze periode nog veel minder over. Alle bestuurders werden ambtenaren van het Franse keizerrijk; het Frans werd de ambtelijke taal en de Franse wetten werden ook in Nederland van kracht. Dat had voor de (dorps)bevolking nogal wat consequenties. De invoering van de burgerlijke stand bracht met zich dat iedereen in het vervolg een achternaam had en als er getrouwd werd, dan gebeurde dat niet meer door de kerk, maar door de gemeente. In geval van conflicten werd er geen recht meer gesproken door schout en schepenen, maar door daarvoor aangestelde rechters.  De orde werd bewaard door de nieuw ingevoerde veldwachter.

Invoering dienstplicht

Het meest ingrijpend was de invoering van de dienstplicht. Dat betekende overigens niet dat alle jongens in Napoleons moordmachine terechtkwamen. Ook toen al waren er, naast afkeuring, gronden voor vrijstelling zoals broederdienst en bijvoorbeeld als het om de enige zoon van een weduwe ging. Daarnaast bestond voor de meer kapitaalkrachtigen de mogelijkheid om de dienstplicht tegen betaling door een ‘remplaçant’ te laten vervullen.

Alles bij elkaar waren, ondanks de positieve effecten die het nieuwe bestuur ook had, de waarden ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ ver uit beeld geraakt.

In de Franse Tijd vond er daarnaast een duidelijke verschuiving plaats van het zwaartepunt in het staatsbestel van gewestelijk naar nationaal niveau.