In 1745 sticht Marie de la Jaille de plantage Mariënburg. Net als op andere plantages in Suriname wordt de plantage ontgonnen door slaafgemaakten uit Afrika die daarna worden ingezet bij het verbouwen van koffie. In de 19e eeuw neemt de opbrengst af en de plantage wordt verlaten.
In 1879 koopt de Nederlandsche Handel-Maatschappij de grond om er een suikerfabriek te bouwen, de grootste van Suriname. Behalve suiker wordt er ook rum geproduceerd. Omdat de slavernij sinds 1863 is afgeschaft worden arbeiders geronseld uit Brits-Indië en later uit Java. Deze contractarbeiders worden niet veel beter behandeld dan de slaafgemaakten.
Op 29 juli 1902 komen de contractarbeiders op Mariënburg daarom in opstand, waarbij directeur James Mavor gedood wordt. De volgende dag wordt door de Nederlandse militie zonder vorm van proces het vuur geopend op opstandige arbeiders. Daarbij vallen 24 doden, die door de overheid op een geheime plaats begraven worden. Een monument op Mariënburg herdenkt deze gebeurtenis.
In 1964 verkoopt de Nederlandsche Handel-Maatschappij de plantage die vervolgens in 1976 in handen komt van de Surinaamse overheid. In 1986 wordt de fabriek gesloten. Nog steeds wonen veel ex-arbeiders in de eenvoudige houten barakken in de kampong, terwijl de fabriek, ondanks de belangstelling die toeristen er voor hebben, ernstig in verval is geraakt.
Sinds 2023 probeert de Stichting Eerherstel Mariënburg fondsen te werven om het fabriekscomplex te behouden voor volgende generaties.