Maassluis op eigen benen

Akte van Separatie

Maassluis viel vanaf het ontstaan van de nederzetting bestuurlijk onder het dorp Maasland en dat leidde tot de nodige conflicten. Maasland leefde van landbouw en veeteelt, terwijl de inwoners van Maassluis hun geld verdienden met de visserij. Het ging goed met de visserij en met Maassluis, maar de inwoners voelden zich benadeeld door Maasland. Het door hen betaalde belastinggeld werd door Maasland vooral besteed aan het eigen dorp en de landbouw en veel minder aan Maassluis en de visserij.
Daar waren ze in Maassluis na al die jaren wel een beetje klaar mee. In het jaar 1600 liepen de frustraties hoog op. Twee belastingambtenaren ('zetters') die voor Maassluis zitting hadden in het college van Schout en Zetters in Maasland, pleitten in opdracht van de Maassluise bevolking voor het van elkaar loskoppelen van de plaatsen.

Wat waren de belangrijkste bezwaren?
In hun pleidooi zetten zij een aantal belangrijke bezwaren op een rij. Maassluis had, net als Maasland, een eigen predikant en een eigen schoolmeester, maar reparaties aan hun dienstwoning of aan de school moesten de Maassluizers zelf betalen. In Maasland werden dat soort zaken uit de belastingopbrengsten betaald. Ook was de aanwezigheid van een vroedvrouw (verloskundige) in Maassluis dringend gewenst, want voor hulp bij de geboorte van een baby moest iemand helemaal naar Maasland lopen om de vroedvrouw te halen.

Een andere belangrijke klacht was dat de vissers veel tijd kwijt waren als ze zaken voor de rechtbank wilden bepleiten. Zij moesten hiervoor te voet naar Maasland, waardoor zij soms het gunstige tijdstip misten om uit te varen. Hun zeilschepen waren volkomen afhankelijk van wind en getijden, maar daar hield men in Maasland natuurlijk geen rekening mee.
Het gebeurde weleens dat een koopman, om welke reden dan ook, niet voor de gekochte spullen wilde betalen. Ook de Schout, het hoofd van de politie, moest te voet uit Maasland komen. Dat duurde te lang en meestal was de wanbetaler met zijn schip de haven al uit.
Certificaten van de oorsprong van de vis, die de vissers en verkopers verplicht bij de rechtbank moesten afhalen, kwamen in veel gevallen te laat. Potentiële kopers waren dan inmiddels naar Vlaardingen gegaan om hun haring te kopen.

Maasland lag dwars
Maasland wilde echter van geen scheiding weten omdat dan de vele belastinginkomsten uit Maassluis zouden wegvallen. Maassluis zocht het hogerop en met succes. In 1601 erkenden de Staten van Holland en West-Friesland een nieuwe bestuurlijke macht in Maassluis: het ‘College voor de Visserij’, bestaande uit schippers en reders die de belangen van de visserij in Maassluis behartigden, zou het voortaan voor het zeggen hebben in visserijzaken. Ook moest Maasland voortaan het salaris van een vroedvrouw in Maassluis betalen. Dat was tenminste iets.

Het werd 1611. Het ging goed met de visvangst en dat leidde ertoe dat steeds meer mensen zich in Maassluis vestigden. Maar daarmee namen ook de problemen van een afhankelijk dorp toe. Maassluis beschikte nog steeds niet over een eigen politieapparaat. Broodnodige voorzieningen ontbraken en ook financieel klopten de verhoudingen niet. Maassluis bracht 25% van de belasting op, terwijl het maar 10% van het grondoppervlak innam. Een nieuw conflict was onvermijdelijk.

Een eigenwijze Ambachtsheer
De Ambachtsheer Jacob van Egmond, Heer van Keenenburg, besloot op eigen houtje op 1 januari 1612 de scheiding van ‘Maeslant en Maeslantsluys’ uit te roepen. Hij kon dat doen omdat hij in gezag boven de dorpsbesturen stond. Zijn voordeel was dat hij nu inkomsten uit twee plaatsen kreeg in plaats van uit één.
Maasland was het hier natuurlijk niet mee eens en verzocht op 27 september 1612 aan het hoogste gezag, de stadhouder Prins Maurits, om de separatie tegen te houden. Het conflict had nu grote vormen aangenomen. Een delegatie van vissers en kooplieden uit Maassluis moest op 15 oktober aan het Hof van Holland in Den Haag verschijnen.

Maassluis besloot nu dominee Johannes Fenacolius in te schakelen, een zeer ontwikkeld man. Hij stelde een verzoek op met uitgebreide argumenten en bood dat eerst opnieuw aan Maasland aan. Maasland reageerde afwijzend en stelde de zaak opnieuw in handen van het Hof van Holland.

De stad Delft, waar de hogere rechtsmacht van de ambachten berustte, ging zich er ook mee bemoeien. Op 26 april 1613 zonden de ‘Burgemeesters en Regeerders van Delft’ een brief naar het Hof waarin zij stelden dat de Ambachtsheer met het uitspreken van de scheiding buiten zijn boekje was gegaan. Ds. Fenacolius bestookte vervolgens Delft met zijn argumenten … en boekte succes. Twee Burgemeesters (toentertijd een soort wethouders) gaven blijk van sympathie met de Maassluise zaak en op 4 maart 1614 ging Delft om: Maassluis mocht een eigen rechtbank oprichten.

Klein dorp, maar wel zelfstandig
Hiermee waren nog steeds niet alle wensen ingewilligd. Maasland en Maassluis werden opgeroepen om voor de Staten van Holland te verschijnen om de laatste plooien glad te strijken. Maasland nam flink wat advocaten mee, maar de Maassluise vertegenwoordiging had het volste vertrouwen in ds. Fenacolius. Na drie vergaderingen, waarin men met name over de nieuwe grenzen sprak, werd op 16 mei 1614 de scheiding definitief.
Maassluis was politiek zelfstandig, maar het grondgebied van het nieuwe dorp was zeer beperkt. Bij deze besprekingen was ook landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt aanwezig. Hij tekende uiteindelijk de Akte van Separatie.

Humor van Van Oldenbarnevelt
Bij de laatste besprekingen over de onafhankelijkheid waren de Maassluizers overtuigd van hun gelijk. Zij vonden het voldoende om de welbespraakte ds. Fenacolius af te vaardigen. Maasland stuurde een omvangrijke afvaardiging van advocaten. Van Oldenbarnevelt kon het niet nalaten zich schertsend af te vragen of het hele dorp soms in ernstige barensnood verkeerde waarvoor de mannen massaal om hulp kwamen vragen.