Zakkendragershuisjes

Kerkhuisjes met allerlei functies

Als je recht voor de toren staat en naar links kijkt, zie je een klein huisje dat aan de kerk is vastgebouwd. Dit huisje noemt men wel het zakkendragershuisje. Zakkendragers zijn de mannen die de goederen verslepen die aan de stad geleverd worden. Vandaag de dag is het kantoor van de Sint-Jan erin gevestigd. Dit huisje werd in 1904 herbouwd nadat het oude huisje was afgebroken. Het is het enige kerkhuisje dat nog overeind staat.

Uit oude plattegronden kunnen we afleiden dat er vroeger heel veel huisjes om de Sint-Jan hebben gestaan, net zoals je dat vandaag de dag nog kunt zien bij de Sint-Bavokerk in Haarlem. In sommige van deze huisjes wonen kerkbedienden, andere huisjes waren te huur. Het eerste huisje is gebouwd in 1584.

De kerkhuizen hebben allerlei functies gehad. Sommige van deze huisjes zijn gebruikt als pakhuis. Er wordt kalk, zand, stenen en leien in bewaard. Deze materialen worden gebruikt voor grote en kleine reparaties aan de kerk. Een aantal huisjes zijn bestemd als knekelhuis. In deze huisjes zijn de botten opgeslagen van de geruimde graven uit de kerk en van het kerkhof. Uit eerbied voor de dood worden de botten niet weggegooid of vernietigd, maar opgeslagen in een knekelhuisje. Tussen de huisjes heeft ook een secreet, een toilet, gestaan. Vanaf 1647 is er in dit openbare toilet onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. We weten dit uit een rekening waarin staat dat Aert Pietersz 13 gulden en 4 stuivers heeft ontvangen voor het schilderen van een man en een vrouw op het secreet. Voor die 13 gulden heeft hij ook het toilet opnieuw moeten schilderen.

De kerkhuisjes, vooral de bewoners ervan, hebben de kerkmeesters heel wat hoofdbrekens gekost. Zo blijkt uit een verslag dat Trijntje Verdus rond 1750 een kroeg heeft in haar huisje. Deze kroeg zorgt voor veel herrie en ongeregeldheden. Daarom besluit het kerkbestuur om de huur niet te verlengen. Dronkenlui vormen vaker een probleem in de kerkhuisjes. In een verslag uit 1780 lezen we een verhaal over een van de huurders van een huisje van ene Jan Bax. Deze vrouw was ‘van zeer slecht en infaam gedrag, welke bij avond en ontijden veel slecht en dronken volk met brandende tabakspijpen in haar huis ontving’. Voorin het huis leeft een vrouw die vlas bewerkt, een hekelster. Zij samen leiden een ‘zeer onordentelijke en ongereguleerde levenswijze’. Koster Hanzon maakt zich zorgen om brandgevaar. Vlas is immers heel brandbaar. Hij meldt het bij een kerkmeester. Het blijkt moeilijk om de dames uit hun huis te krijgen. Uiteindelijk nemen de kerkmeesters het besluit om de huisjes van Jan Bax te kopen en de huisjes af te breken.

Niet alleen de inwoners zorgen voor problemen, ook overlast van ongedierte in de huisjes blijkt een probleem te zijn. In 1687 verwijdert men bijvoorbeeld wandluizen uit het huisje van Japie Jans. Al met al is het geen wonder dat er tegenwoordig nog maar één huisje overeind staat.