Werken in het veen

Legakkers en petgaten

Bij een ‘veenman’ denken we aan een man die met een baggerbeugel de veenbagger (slik) in zijn schouw beugelt en het vervolgens uitspreidt op een legakker, het aanstampt en na een paar weken droging in turven snijdt met zijn stikijzer. Echter, eeuwen voordat dit proces ging plaatsvinden, waren er al veenmannen druk bezig in het veen ten oosten van de Vecht.

Wildernis

In eerste instantie werd dit gebied ontgonnen tijdens de zogenaamde Grote Ontginning met als doel landbouwgrond te ontwikkelen. Dit gebeurde vanaf de Vecht via het recht van opstrek. De woeste wildernis werd vanaf de elfde eeuw gekapt, waarbij vervolgens verplicht éénderde van de grond in gebruik werd genomen voor veeteelt en tweederde voor landbouw. De turf die uit de ontwateringssloten kwam, mocht voor eigen gebruik worden gebruikt.

Slagturven

Pas tegen het eind van de vijftiende eeuw, toen Oud-Maarsseveen en Tienhoven hun huidige ligging hadden bereikt, werd de behoefte aan turf zo groot dat men landbouwgrond ging opofferen aan veenwinning. Toen het hoogveen langzamerhand op raakte, kwam eind zestiende eeuw het slagturven (het baggeren van de turf met een baggerbeugel) in zwang. Het hoogtepunt van dit slagturven was in de zeventiende en achttiende eeuw.

Niet alleen voor de plaatselijke bevolking, maar ook voor Duitsers, de zogenaamde ‘Hollandgänger’, was het seizoensgebonden slagturven een lucratieve bezigheid. Langzamerhand namen de Duitse seizoenarbeiders het zware beugelwerk over van de veenmannen, die zelf voor het nawerk, het steken en opslaan van de turven zorgden.

Regels

Na het droogproces moest men met het stikijzer de turven steken, op hopen leggen en naar de turfschuur transporteren en vervolgens werd het verhandeld naar de steenbakkerijen, brouwerijen en particulieren. Dat ging volgens vaste regels.                                    Turfvulsters hadden hier via een soort beurtsysteem een goed belegde boterham. Als een schouw met turf in het dorp aankwam, werd er bij de Maarssense brug geloot wie de tonnen of manden deze dag mocht vullen. ’s Zomers begon de werkdag wel om 05.00 uur ’s ochtends. ’s Winters mocht men volgens het reglement van de turfvulsters zich pas tegen achten melden. De jaarproductie van tussen de 9 en 13 miljoen turven ging grotendeels naar de steenovens. De steenoven van Zuilen betaalde over zijn afgenomen turven in 1760 maar liefst 701 gulden belasting. De eigenaar van de ridderhofstad Bolenstein betaalde slechts 5 gulden.

Niet alle seizoenarbeiders trokken na gedane arbeid weer huiswaarts. Vele malen komen we in doopregisters de aanduiding ‘de mof van de Meerhofstede, Oostweerd of ‘een mof op Maarsseveen’ tegen. Zij waren blijvertjes.

In de negentiende eeuw is het langzaamaan afgelopen met het slagturven. Steenkool wordt als beter alternatief beschouwd, maar deze fossiele brandstof heeft het niet zo lang volgehouden als turf.