Ontstaan van de heerlijkheid Hilvarenbeek, Diessen, Riel en Westelbeers

Bestuurlijk vormde dit gebied vanaf de 14e eeuw de Heerlijkheid Hilvarenbeek, waartoe ook Diessen, Westelbeers en Riel behoorden. De bestuurlijke macht berustte voor de helft bij de Hertog van Brabant en voor de helft bij de prinsbisschop van Luik. De Heerlijkheid had een schepenbank, waar burgerlijke geschillen werden behandeld en criminelen terecht moesten staan. De rechters hielden zitting in een vierschaar onder de lindeboom op de Vrijthof, die er zeshonderd jaar later nog altijd staat.

De eerste vermelding van de heerlijkheid Hilvarenbeek dateert uit 1328 (zie hieronder bij Leefdael). In dat jaar waren de heerlijke rechten in Hilvarenbeek half half verdeeld tussen de hertog en Gerard van Horne, heer van Herlaar als leenman van de bisschop.

Van Asseldonk (2020) dateert het ontstaan van de heerlijkheid óp of kort na 1203. De heerlijkheid Hilvarenbeek c.a. zou alleen bezit geweest zijn van de prinsbisschop van Luik. In 1328 verwierf de hertog van Brabant het halve recht. Hoe dat precies in het werk gegaan is, is niet met zekerheid te zeggen. In hetzelfde jaar kent de hertog aan de Biest het gemene gebruik van de woeste gronden toe.

De hertog heeft zijn recht steeds zelf uitgeoefend. De bisschop gaf zijn halve recht in beheer aan een leenman. De leenman en de hertog oefenden gezamenlijk de rechten uit. De rechten hielden in: jacht en visserij, cijns op de gemene woeste gronden en tienden van nieuw aangewonnen landerijen. Zo zien we dat in 1544 nadat de prins-bisschop van Luik zijn goedkeuring heeft gegeven aan herbouw van de kapel op Groot Westerwijk vervolgens ook de hertog, dan keizer Karel V, nog zijn toestemming verleent.

Het leenverhef van de heerlijkheid Hilvarenbeek door de bisschop van Luik begon mogelijk  al rond het midden van de 12de eeuw doordat de heer van Herlaer zijn allodiale goed opdroeg aan de bisschop, waarmee hij leenman van de bisschop werd. Herlaer is een gehucht met een kasteel aan de Dommel in Sint Michielsgestel.

In 1320 koopt Rogier van Leefdael, Kasteleijn (burggraaf) van Brussel de halve rechten van Oirschot. Daarmee wordt hij ook eigenaar van het gehucht Spoordonk met het Huis ten Bergh en de watermolen over de Beerze. In 1328 verzoekt Gerard van Horne, heer van Herlaer aan de bisschop om het leen Hilvarenbeek aan Rogier van Leefdael te geven. Vanaf hier valt het (halve) bezit van Hilvarenbeek samen met Oirschot.

 

Via zijn dochter, gehuwd met Willem van Petershem gaan de rechten in 1347 over naar de heren van Petershem. Via Beatrix van Petershem, die zich nog Vrouwe van Leefdael noemt, gehuwd met Richard van Merode, gaan de rechten in 1455 over naar de baron van Merode, heer van Leefdael, Westerloo, Quabeek, Oirschot en Hilvarenbeek. Vier generaties van Merode verder huwt Maria van Merode, Vrouwe van Oirschot en Hilvarenbeek, om het bezit in de familie te houden op oudere leeftijd met haar neef Floris van Merode, baanderheer van Duffel. Hij erft in 1602 Oirschot en Hilvarenbeek van zijn echtgenote. De Merodes blijven in Hilvarenbeek tot 1672.

De familienamen van alle halfheren van Hilvarenbeek van midden 12de eeuw tot 1672, Herlaer, Van Leefdael, Van Horne, Petershem en Van Merode, komen alle vijf voor als straatnaam in Hilvarenbeek (Horne foutief gespeld als Hoorn) .

De opeenvolgende Van Merodes voeren jarenlang processen en maken schulden, waardoor de laatste erfopvolger uiteindelijk Hilvarenbeek in 1672 moet verkopen aan Catharina Stevens, weduwe van Hendrick de Cort die in 1649 al het landgoed Huis ten Bergh van de Merodes kocht. De erfopvolgers De Cort blijven in het bezit van de heerlijke rechten van Hilvarenbeek tot ze in 1779 worden verkocht aan Mr. Hubert. Kort daarna, in de Franse tijd vanaf 1794 worden de adellijke rechten afgezwakt.

 

Lees meer

Een compleet overzicht van de leenheren van Hilvarenbeek en Oirschot is te vinden in: Ronald Peeters: “De Heerlijkheid Hilvarenbeek c.a. en het heerlijkheidsarchief”. In Scheirs e.a. Hildewaren Beke, 1981. P. 19-34.

 

Oorkonde  van 24-4-1320

Schepenen van 's-Hertogenbosch, Hendrik van Son, Hendrik van den Dijk, Peter van den Steenweg, Jan zoon van Ayken, Gijsbert Lysscep en Emond Rover, oorkonden, dat ridder Wouter van Oirschot, zoon van Deneken van Oirschot, aan ridder Rogier van Leefdael heeft verkocht al zijn allodiale goederen in Oirschot gelegen met al hun aanhorigheden, namelijk heerlijkheid, hoge en lage jurisdictie, leenmannen en dienstmannen, zo die er zijn, jaarlijkse cijnsen en pachten, molens en al hun inkomsten en alles wat naar recht of gewoonte daartoe behoort, al die goederen helemaal zoals Wouter ze tot nog toe bezat en dat hij naar sententie van schepenen uitgesproken op verzoek van de rechter van 's-Hertogenbosch deze allodiale goederen aan heer Rogier heeft overgedragen vrij van lasten behalve de erfelijke jaarcijnsen en -pachten.

Volgens de oorkonde verkocht Wouter van Oirschot in 1320 ‘al zijn goederen’ (bona omnia) in Oirschot aan Rogier van Leefdael. Wat daaronder valt moeten we uit andere bronnen afleiden: De halve heerlijkheid, cijnzen, een huis en een eigen gemeint op Spoordonk, en een watermolen. Het een en ander was toen al leengoed van de hertog van Brabant,

Doordat Gerard van Horne, heer van Herlaer in 1328 zijn leenheer de bisschop van Luik verzocht Rogier van Leefdael met het goed Hilvarenbeek te belenen, wat in 1329 gebeurde, kregen de halve heerlijkheden Oirschot en Hilvarenbeek enige tijd dezelfde heer. Maar op een gegeven moment kwamen ze weer in verschillende handen.

 

Literatuur

M. van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch. De evolutie van plaatselijk bestuur, bestuurlijke indeling en dorpsgrenzen. Circa 1200 – 1832. Proefschrift, KUB, 2002.

M. van Asseldonk, “Het ontstaan van de heerlijkheid Hilvarenbeek”. In: Tussen Paradijs en Toekomst nr. 109 (2020), 17-26

J.P.J. Lijten, ‘Rogier Van Leefdael koopt Oirschot en Hilvarenbeek’. Campinia 18 (1988), 111-138.