Kinderen in oorlogstijd

Het is oktober 1944. In Nederland zijn de Duitsers de baas. Maar de bevrijders komen eraan. Hun leger is Brabant binnen getrokken. Het dorp Genderen is nog niet bevrijd. Kees en Jan wonen in het dorp aan de Bergsche Maas. Ze zijn slootje aan het springen. Kees roept: ‘Ze zeggen dat er al soldaten met hun tanks te zien zijn bij de rivier.’ ‘Ja’, antwoordt Jan. ‘Ik lag vannacht een poosje wakker en hoorde het schieten van kanonnen. Zullen we eens bij de Heusdense brug gaan kijken?’ De jongens lopen het dorp uit. Dan zien ze Duitse soldaten. Ze marcheren voorbij. Ineens lijkt het niet zo’n goed idee om helemaal naar de brug te lopen. Aan het eind van de straat zien ze groepjes Duitse soldaten hun school binnengaan. In de verte wordt geschoten. Het is net of het schieten steeds dichterbij komt. De jongens worden bang en gaan snel naar huis.

Oorlog. Je went er nooit aan. Ineens wordt er geschoten. Er vallen granaten. Op 2 november wordt een jongeman van 27 jaar doodgeschoten: Piet van Koyck. Hij is geraakt door een granaatscherf. Als Kees en Jan dat horen, zijn ze even stil. Het wordt gevaarlijk in het dorp. Het leger van de bevrijders is gestopt voor de Bergsche Maas. De Duitsers roepen dat de inwoners van Genderen hun huis uit moeten. Daar gaan Duitse soldaten in wonen. De ouders van Kees trekken ook weg. Ze moeten wel. Ze hebben snel wat spullen op een kar geladen. Een paar dekens, wat eten. Kees is al dertien jaar oud en helpt mee. Ze gaan naar Wijk toe. Daar woont hun oma in de bakkerij, vlakbij de kerktoren. Er lopen veel meer mensen het dorp uit. Het is een lange rij vluchtelingen. Mannen, vrouwen, kinderen. Af en toe kijkt Kees angstig naar de lucht als er een vliegtuig aankomt. Die zal toch geen bommen laten vallen!

Als de familie in Wijk aankomt, worden ze gastvrij ontvangen. Ze moeten alles delen met de familie, maar voelen zich veilig. Tot 5 januari 1945. Kees heeft zin om te spelen met zijn neefje. Hij woont in de buurt, bij een andere bakkerij. Als ze daar gezellig aan het kletsen zijn, horen ze opeens vliegtuigen in de lucht. Kees en zijn neefje schrikken en gaan snel de kelder van de bakkerij in. Daar is het veilig denken ze. Samen met nog zo’n dertig mensen horen ze zware bommen vallen. De kelder stort in! Kees krijgt een muur over zich heen. Er stroomt bloed uit zijn been. Dan valt hij flauw. Andere mensen zijn op slag dood. Ze worden begraven in een massagraf. De gewonden worden op een wagen met paard vervoerd naar het ziekenhuis in Gorinchem. Wat duurt het lang voordat ze bij de Sleeuwijkse veerpont zijn. Het schiet niet op. Als de wagen ’s avonds aankomt, is de laatste pont naar Gorinchem weggevaren. Heel die lange, koude winternacht moeten de gewonden wachten op de overtocht van de volgende dag. Is er dan niemand die helpt? Jawel, sommige inwoners van Sleeuwijk zien de wagen met de hulpeloze slachtoffers. Ze zorgen ervoor dat ze wat te drinken krijgen. Ze brengen eten en kleding. Ze stoken een vuur om de kou te verdrijven. Kees ligt ook op de wagen met zijn bebloede been. De volgende dag komt hij aan in het ziekenhuis. De dokters verbinden zijn been. Er zijn geen medicijnen meer voor hem. Het loopt niet goed af met Kees. 

Ook het dorp Meeuwen is al vaak beschoten. Veel huizen en boerderijen zijn verwoest. Overal ligt puin, je moet oppassen om niet in de glasscherven te trappen. De meeste inwoners gaan weg uit het dorp. Ze nemen wat spullen mee op een kar of achter op hun fiets. Ook Arie de Joode verlaat met zijn vrouw Cornelia het dorp. Cornelia kijkt naar hun twee kindjes, Ada en Japie. Ze zijn nog maar drie en twee jaar oud. Gelukkig kunnen ze in het huis bij haar ouders in Veen gaan wonen. In de slagerij, tegenover de kerk. Daar zal het veiliger zijn dan in Meeuwen. Maar het is nergens veilig. 5 januari 1945 is ook een zwarte dag voor Veen. Vliegtuigen van de bevrijders bombarderen de toren van de kerk. Kerktorens zijn gevaarlijk. De Duitsers kunnen die torens gebruiken als uitkijkpost. Ze kunnen dan zien wanneer de bevrijders gaan aanvallen. Als er plotseling bommen vallen, wordt ook de slagerij getroffen. Twaalf mensen die schuilen in de kelder komen om het leven. Ook het gezin van Arie de Joode, met Cornelia, Ada en Japie. Hun namen staan op het oorlogsmonument in Eethen.