Nieuwe Hollandse Waterlinie en sporen van de Eerste Wereldoorlog

Bas zit in groep 8 van de basisschool. Het is vrijdag. Vanmiddag krijgen ze geschiedenisles. Dat is altijd leuk, want meester Frans kan spannende verhalen vertellen over vroeger. Vandaag gaat het over de verdediging van Nederland tegen binnenvallende vijanden. ‘Vanaf de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) worden in tijden van gevaar grote delen van ons land onder water gezet. Want van water hebben we genoeg. Door het land onder water te zetten kan de vijand niet verder. Het water is te hoog om er doorheen te lopen, en te laag om erin te varen. In het begin zijn we nog niet zo goed in dat onder water zetten. Door het doorsteken van de dijken lopen de polders vol water. Je kunt je wel voorstellen dat de boeren daar niet blij mee waren. Hun oogst ging verloren.

Gaandeweg worden de Nederlanders er steeds slimmer in en steken ze alleen op bepaalde plekken de dijken door. Of ze gebruiken sluizen die opengezet worden. Dit slimme stelsel wordt de Hollandse Waterlinie genoemd en is wereldberoemd. Het is een smalle lange strook land tussen Muiden (bij Amsterdam) en Gorinchem die in een korte tijd onder water gezet kan worden. Op die manier kunnen de Nederlanders de belangrijke steden in het westen, zoals Amsterdam, Den Haag en Rotterdam beschermen. Dat lukt niet altijd. In 1795 kunnen Franse legers gemakkelijk Amsterdam bereiken, omdat het water bevroren is!’ 

‘Na de Franse tijd (aan het begin van de 19e eeuw) is de waterlinie geweldig verbeterd. Vanaf die tijd hebben we het over de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Langs de Linie worden tientallen forten gebouwd. De Nieuwe Hollandse Waterlinie loopt ook dwars door het Land van Heusden en Altena. In onze streek worden vier forten gebouwd: fort Altena, fort Giessen, fort Bakkerskil en fort Steurgat. Prachtige verdedigingswerken die er indrukwekkend uitzien. Maar wat blijkt? In de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) worden voor het eerst vliegtuigen gebruikt. De binnenvallende Duitsers vliegen gewoon over het onder water gezette land heen. De Nieuwe Hollandse Waterlinie werkt niet meer.’ 

’s Avonds bij het avondeten vertelt Bas over de Waterlinie. Zijn vader Bastiaan weet er nog meer over te vertellen. ‘Behalve de forten kun je nog meer zien van de Hollandse Waterlinie. Om de soldaten in de loopgraven tegen mortiergranaten te beschermen, werden vlak voor de Tweede Wereldoorlog tussen Woudrichem en Werkendam vijftig groepsschuilplaatsen gebouwd. En die zijn er bijna allemaal nog. Ze worden vaak ’bunkers’ genoemd. In elke schuilplaats konden zo’n tien soldaten schuilen. Langs deze schuilplaatsen werd een loopgraaf gegraven, maar die zijn nu allang verdwenen.’ De moeder van Bas komt er ook bij zitten. Ze heeft in de krant gelezen dat er een Liniepad is geopend. Een wandel- en fietspad langs de bunkers. In één van die bunkers kun je zelfs slapen. Vader Bastiaan zegt: ‘Jouw overgrootvader, mijn opa Bas vertelde weleens over de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Nederland deed niet mee aan deze oorlog. Er werden wel maatregelen genomen om voorbereid te zijn, mocht de vijand toch komen. Duizenden soldaten werden op de forten en in grote houten barakken ondergebracht. Er is toen een loopgraaf gemaakt die dwars door onze streek liep. En ook toen werden groepsschuilplaatsen gemaakt. Niet op dezelfde plaatsen als de schuilplaatsen van de Tweede Wereldoorlog. De loopgraaf langs de schuilplaatsen kon je vinden langs het riviertje de Alm bij Almkerk en verder bij fort Bakkerskil tussen Werkendam en Nieuwendijk. Het einde van de loopgraaf was bij fort Steurgat vlakbij Werkendam.’ 

Honderd jaar na de Eerste Wereldoorlog kun je nog steeds groepsschuilplaatsen vinden. Ze zijn niet overal bewaard gebleven, maar wel in Giessen, Uitwijk en in Almkerk. De meeste mensen weten helemaal niet dat ze bestaan. Je vindt ze in tuinen, achter boerenschuren of gewoon zichtbaar in het land. In Almkerk staat een bijna complete schuilplaats met een ijzeren deur op de Motte aan het Altena laantje. Op de plek waar vroeger het kasteel van de heren van Altena gestaan heeft. Op de drempel van de deuropening van de schuilplaats staat het jaartal: 22 december 1916. 

De volgende morgen is het zaterdag. Bas en zijn vriend Jan gaan meteen kijken of het verhaal dat vader verteld heeft, klopt. De jongens fietsen naar de Motte. Ze vragen aan de boer of ze mogen kijken bij de schuilplaats. Die kijkt hen verwonderd aan. ‘Prima’, zegt hij dan, ‘maar pas wel een beetje op, want het ligt vol met palen en planken.’ ‘Dit is veel spannender dan een geschiedenisles’, zegt Bas. Ondanks alle spullen die de boer in de schuilplaats bewaard, kunnen ze nog goed zien hoe deze is opgebouwd. Een paar losse brede ringen zijn verbonden met dikke stangen. Ook het ijzeren deurtje is er nog. De boer vertelt de jongens dat er vlakbij op het erf van een boerderij aan de Uppelse weg een nog grotere schuilplaats te vinden is. Gemaakt uit één stuk beton. Nieuwsgierig fietsen Bas en Jan er naar toe. Ze kijken hun ogen uit. ‘Dit is pas vet om maandag op school te vertellen’, zegt Jan. Zo zie je maar, de geschiedenis is bij jou om de hoek te vinden!