Paulus Potter

Dierschilder

Een van de meest originele en creatieve kunstenaars uit de 17de eeuw is Paulus Potter (1625 – 1654). Hij staat bekend als de dierschilder van de Gouden Eeuw en heeft een ongeëvenaard gevoel voor realisme. Hij weet ons steeds weer te overtuigen van zijn talent en zorgt voor veel innovaties. Potter schildert historiestukken met Bijbelse en mythologische voorstellingen, landschappen, genrestukken met het boerenleven, jachttaferelen en natuurlijk dierstukken. Zijn oeuvre is beperkt tot ongeveer 100 schilderijen en een aantal tekeningen en etsen. Dit kleine oeuvre bouwde hij op in een beperkt aantal jaar, aangezien hij al jong stierf. Potter werd slechts 28 jaar. Al op 14/15 jarige leeftijd ontpopte hij zich als groot talent. Zijn beroemdste werk, ‘De Stier’ schilderde hij op 21 jarige leeftijd. 

Paulus Potter werd in 1625 geboren in Enkhuizen. In 1628 verhuisde het gezin naar Leiden, waar de familie naast Jan van Goyen woonde. Enkele jaren later, in 1631 verhuisde het gezin opnieuw, nu naar Amsterdam. Daar leerde Paulus het schildersvak in de werkplaats van zijn vader. Hij bestudeerde het werk van pre-Rembrandtisten zoals Nicolaes Moeyaert (1592-1655), die waarschijnlijk tevens één van zijn leermeesters was. In een schetsboek van de schilder Jacob de Wet (1610-1675) werd genoteerd dat Paulus Potter 12 mei 1642 acht Vlaamse pond had betaald om een jaar lang schilderlessen bij De Wet in Haarlem te mogen volgen.

Op 6 augustus 1646 werd hij ingeschreven als meester-schilder in het Sint-Lucasgilde te Delft. Zijn opleiding was toen dus voltooid. Hij betaalt aan het gilde het tarief van iemand die buiten de stad woont. Omstreeks 1650 zegt hij in Delft zijn lidmaatschap op.

Hij woonde toen waarschijnlijk al in Den Haag. Er zijn topografische details van Delft te zien op enkele van zijn schilderijen uit deze periode, wat het aannemelijk maakt dat hij in de omgeving van Delft woonde. Er is ook wel gesuggereerd dat hij in Rijswijk zou hebben gewoond, maar bewijs ontbreekt. Ook is er een verkeerd geplaatst archiefstuk in Den Haag met de naam van Potter en het jaartal 1646. Onduidelijk is dan ook nog of het om de vader of zoon gaat. Overigens is aannemelijk dat vader en zoon een woning en atelier deelden. Wat het aannemelijk maakt dat hij in Den Haag woonde is een citaat van Houbraken.

Kunstenaarsbiograaf Arnold Houbraken (1718–1721) schrijft in ‘De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen’ dat Paulus Potter direct van Amsterdam naar Den Haag verhuisde, zonder tussenstop dus. Dan zou Paulus Potter dus al zeker in 1646 in Den Haag woonachtig geweest kunnen zijn.

Houbraken schrijft: 'Hy trok van Amsterdam naar den Haag, en ging wonen op de Bierkaai, in 't huis thans bewoont van den Procureur Staal. Waar nevens aan woonde Klaas Dirkze Balkenende, die gezegent was met tien kinderen, waar van op de oudste Dochter zyn oog viel, zoo dat hy dezelve ten huwelyk verzogt. Dog dit ging ten eersten zoo vlot niet: want de oude man zeide: dat Paulus nog menschen schilderde, maar beesten, dat stond hem niet aan. Hy raadpleegde daar over met luiden van aanzien, en zyne vrienden, die hem alle daar in tegen vielen, verklaarde yder in 't byzonder, zoo hy een van hunne Dochters begeerthadde, zy zulks niet zouden geweigert hebben, maar dezelve gelukkig geagt. Zoo bemint had hy zig reeds door zyn hups gedrag by elk gemaakt. Hier op ging het huwelyk met Adriana van Balkenende aan, op 't jaar 1650'.

Potter huurde het grote huis aan de Dunne Bierkade van zijn buurman, de landschapschilder Jan van Goyen. De familie Van Balckeneynde woonde in het belendende pand aan de andere zijde. Paulus Potter had goede contacten via zijn eigen familie, de families Semeyns en Bartius, die belangrijke bestuursposten bekleedden, zoals de overerfbare functie van raadsheer van de prins van Oranje. Ook zijn schoonvader introduceerde hem in gegoede kringen.

Houbraken schrijft: 'Balkenende die meester Timmerman en Bouwmeester was, en uit dien hoofde veel omgang had met de grootste luiden in den Haag, maakte zyn nieuwen Zoon voort by elk bekent. Zyn Hoogheid Prins Maurits en meer andere grooten kwamen onzen Paulus Potter dikwerf op zyn schildervertrek bezoeken, om zyn brave Konst te zien'. 

In 1652 verhuist het gezin naar Amsterdam, waar burgemeester Tulp hem van interessante opdrachten voorziet.

Kenmerkend voor Potters werk is zijn schildertrant waarbij soms de wisseling van uitermate realistisch details en virtuoos geschilderde delen in één kunstwerk plaatsvinden. Zijn dieren bevinden zich vanaf 1643 in het hier en nu van het Hollandse landschap, een noviteit in de schilderkunst. Potter laat de dieren als silhouetten tegen de hemel afsteken en geeft ons een weids uitzicht over het Hollandse platteland. Door het gebruik van warm tegenlicht wordt een aangename lome zomerse sfeer opgeroepen. De boeren zijn geen karikaturen, zoals bij veel voorgangers van de schilder, maar mensen van vlees en bloed die genieten van het landleven. Het realisme van Potter is een schijnrealisme. Zo bestaat ‘De Stier’ uit onderdelen van diverse beesten die samengesmolten zijn tot één dier. In zijn etsen laat hij een variatie aan oude en jonge dieren zien in diverse houdingen. Mogelijk kunnen we een reeks zien in het teken van de wetenschappelijke belangstelling die kunstenaars en (amateur) geleerden tentoonspreidde voor de schepping van god. De 17de eeuwse samenleving was sterk gelovig. Innovatief is ook een groot schilderij ‘Het leven van de jager’, dat hij in zijn Haagse tijd schilderde en dat waarschijnlijk een politieke betekenis kent en Johan Maurits, graaf van Nassau-Siegen als jager verbeeld. Voor één van de scènes gaat hij een samenwerkingsverband aan met Cornelis van Poelenburch, een latere Italianisant.

Potters werkwijze is typerend voor de kunstenaar uit zijn tijd. Bepaalde motieven komen herhaaldelijk voor in zijn kunstwerken. Hij kopieert eigen elementen en herbruikt het werk van anderen. Zo ontstaat een interessante dialoog. Dit wordt mogelijk gemaakt door de verspreiding van gravures en etsen. Ook waren er handboeken, series prenten van bepaalde onderwerpen en voorbeeldboeken die als geheugensteun konden dienen. 

Kenmerkend voor de 17de eeuw is de humor die ook Potter in enkele werken etaleert. Gebaren, bewegingen en gezichtsexpressies wijzen op de grappige situatie die zich voordoen, zoals pissende dieren en schunnige gebaren. Dit soort humor werd als zeer vermakelijk ervaren en gewaardeerd door de koper of opdrachtgever in de 17de eeuw. Deze platvloerse humor werd echter niet in stadhouderlijke kringen geaccepteerd. Een schoorsteenstuk dat bedoeld was voor Paleis Noordeinde werd afgekeurd vanwege één of meer misplaatste grappen, zoals de pissende koe.

Houbraken schrijft: 'In dien tyd maakte hy een redelyk groot stuk, woelig en vol van werk, voor de oude Princes Emilia van Solms, 't geen geplaatst zoude worden voor een schoorsteen, op 't oude Hof: maar een die 't oor van de Princes had, zeide: Dat het een al te vuil voorwerp was voor hare Hoogheid, om dagelyks te bespiegelen. Dit zeggen doelde op de pissende Koe, die daar in verbeeld staat, waar by 't stuk bekent is. Dus werd het afgewezen en raakte in andere handen'.

Het Haagse oeuvre van Potter is in veel musea over de hele wereld te bewonderen. Ook in Den Haag zijn een aantal belangrijke werken te zien, zoals ‘De Stier’ in het Mauritshuis en ‘het spiegelende koetje’ in Galerij Willem V.