Domela Nieuwenhuis

Domela Nieuwenhuis was in 1882 medeoprichter van de Bond voor het Algemeen Kies- en Stemrecht, die gemakshalve vaak de Kiesbond werd genoemd. De Kiesbond was een samenwerkingsverband van socialistische en sociaal-liberale voorstanders van het algemeen kiesrecht. In die tijd mocht slechts 1/8ste van de volwassen mannen stemmen. In 1883 werd op Prinsjesdag een grote demonstratie voor het algemeen kiesrecht door de Kiesbond gehouden. De demonstranten stonden langs de route van de Koninklijke stoet en lieten op een plek een groot aantal linten met protestleuzen op de koets neerdalen.

Op 15 september 1884 bood Domela Nieuwenhuis samen met andere vertegenwoordigers van de Kiesbond een petitie aan premier Jan Heemskerk. De premier wees de eis voor het algemeen kiesrecht van de petitie af. Onder druk van de kiesrechtenbeweging werd in 1887 het kiesrecht uitgebreid, waardoor ongeveer 1/7de van de volwassen mannen mocht stemmen. Op Prinsjesdag van 1885 werd de grootste demonstratie uit de geschiedenis van de Kiesbond georganiseerd. Weer werd een petitie opgesteld en aan de regering overhandigd.
De Friese Volkspartij (FVP) stelde Nieuwenhuis in 1888 kandidaat voor de Tweede Kamerverkiezingen in het Friese kiesdistrict Schoterland. De FVP was een samenwerkingsverband van de Friese afdelingen van de Kiesbond en de SDB. De FVP had ongeveer 5000 leden. Domela Nieuwenhuis behaalde 31,6 % van de stemmen, dit was meer dan de Anti-Revolutionaire kandidaat, en zo drong hij door tot de tweede ronde. Zijn tegenstander was Bernardus Hermanus Heldt, voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond en kandidaat namens de liberale kiesvereniging. De verkiezingen van dat jaar werden beheerst door de tegenstelling van liberalen en (voor het eerst) samenwerkende confessionelen. In het vuur van de strijd ontried het gereformeerde dagblad De Standaard, bij monde van hun voorman Abraham Kuyper, de kiezers in Schoterland om op de liberaal te stemmen en aldus kwam Domela Nieuwenhuis volkomen onverwacht in het parlement.

Op 14 mei 1888 hield Domela Nieuwenhuis zijn eerste parlementaire toespraak, waarin hij pleitte voor een verbod op gedwongen winkelnering. Gedwongen winkelnering betekent dat werknemers gedwongen worden door hun werkgever om slechts in een specifieke winkel hun benodigde spullen te kopen. De werknemers zouden ontslagen worden als zij weigerden om alleen bij de winkel van hun baas te kopen. De prijzen in deze winkels waren erg hoog. De regering weigerde om iets tegen gedwongen winkelnering te doen.