Nijverheid en industrie

Venster 41: Geschreven door Arjen van't Riet.

In de middeleeuwen waren de dorpen in onze regio grotendeels zelfvoorzienend. Dat kon ook moeilijk anders omdat de verbindingsmogelijkheden met de omliggende steden en dorpen slecht waren. Reizen ging nog het beste per boot, er waren immers waterwegen genoeg, maar dat ging langzaam. Bovendien moest men toch altijd rekening houden met weersomstandigheden zoals wind, of juist het ontbreken daarvan, en vriezend weer waardoor de waterwegen waren dichtgevroren. Pas aan het einde van de middeleeuwen laten de archiefbronnen zien waarmee de inwoners van de Hollandse steden en dorpen in hun levensonderhoud voorzagen. Het zijn de Enqueste uit 1494 en de Informacie van 1514, die in opdracht van de Graaf van Holland werden gehouden. Beide enquêtes laten zien dat In de kleine dorpen, met vaak niet meer dan enkele tientallen woningen, de bewoners vooral actief waren in de landbouw. Ze hielden wat koeien, verbouwden haver of hennep en hielden zich bezig met het snijden en verkopen van takken. In het gebied rond Benthuizen en Hazerswoude was ook het steken van turf een van de belangrijkste bezigheden. Deze werkzaamheden waren zo belangrijk dat van de inwoners van het dorp Hazerswoude vermeld werd ‘zonder andere neringhe te hebben’

Mannen als wijven (Zie afbeelding 41.1.)

Van de bewoners van Koudekerk werd uitdrukkelijk vermeld dat zij zich bezig hielden met het spinnen van wol, waarvan in Leiden laken werd gemaakt. Het wol spinnen gebeurde door zowel ‘die mannen als die wijven, met meer wijven dan die mannen’, volgens de vier (mannelijke) aangevers. Het werk in de landbouw en de winkelnering bleef eeuwenlang de basis van de lokale economie. Toch moet ook elk dorp zijn eigen ambachtslui hebben gehad. Een timmerman en een smid konden haast niet ontbreken, al was het alleen maar voor het bouwen en repareren van de woningen en het vervaardigen van gereedschappen. Met de groei van de dorpen veranderde dit. Niet iedereen kon werk in de landbouw vinden en bovendien werd door de groeiende bevolking ook de vraag naar allerlei producten groter. De beschrijvingen van de dorpen uit het einde van de 18e eeuw maken melding van de aanwezigheid van activiteiten die we later tot de industrie zouden rekenen. In 1732 telde Koudekerk 136 woningen en stonden er in het dorp steenplaatsen, pannenbakkerijen en kalkovens. Ruim een halve eeuw later werd er bovendien een rozijn-azijn makerij vermeld. Deze azijnmakerij bestond ook nog halverwege de 19e eeuw. Bovendien was er inmiddels een leerlooierij gevestigd en een scheepstimmerwerf. De schepen die op de werf werden gebouwd hadden een behoorlijke afmeting. De meester-scheepstimmerman Arij van Leijden verkocht in 1790 aan Paulus Kop, die in Zoeterwoude woonde, een nieuw Rijnschip. Kop betaalde niet direct, maar bleef de koopsom van 395 gulden schuldig en zou het bedrag in jaarlijkse termijnen van 50 gulden aflossen. In de overeenkomst die Kop en Van Leijden daarover sloten, stonden de afmetingen van het schip vermeld; groot over het steven 44 ½ voet en breed op het barghout 8 voet 6 duim, oftewel zo’n 15 meter lang en 2,5 meter breed.

Voornamelijk handwerk (Zie afbeelding 41.2.)

Voor Hazerswoude werd aan het einde van de 18e eeuw ten aanzien van de bezigheden van de inwoners ook de landbouw vermeld. Bovendien waren de inwoners actief in de turfwinning en in het kweken van ‘elze boomen en heggens’. Het vervaardigen van ‘gaazen als meede van kaasdoeken’ gaf aan verschillende personen werk. Bovendien woonden er in Hazerswoude verschillende handwerkslieden waaronder scheeps- en huistimmerlieden. Hazerswoude was dan ook zeer welvarend. Halverwege de 19e eeuw bestond er in Hazerswoude een uitgebreide spinnerij waarvan gezegd wordt dat zij ‘haar werk naar Rotterdam en elders ter markt voert’. Het maken van gaas of kaasdoek gebeurde in die tijd ook nog steeds en naast de pannenbakkerijen, tevens aardewerkfabrieken en een steenbakkerij, was er ook nog een leerlooierij is. Ook bestonden er in die tijd twee scheepswerven.

Sterk geworteld (Zie afbeeldingen 41.3. en 41.4.)

Benthuizen was ten aanzien van de aanwezigheid van nijverheid activiteiten het minst bedeeld. Zelfs halverwege de 19e eeuw, toen in veel dorpen in de omgeving dergelijke activiteiten al gemeengoed waren, bleven de inwoners van Benthuizen in hoofdzaak actief in de landbouw, graanteelt, melkerij en tuinderij. Hoogeveen en het kleine Benthorn waren helemaal gericht op de landbouw.

Hoe bescheiden het begin ook was, uiteindelijk bieden de dorpen op dit moment huisvesting aan een breed scala van bedrijven met een industrieel karakter. Sommige, zoals de verschillende bedrijven van De Boer, zoals Aannemersbedrijven C.L. de Boer en Hans de Boer en T.I.B. de Boer in Hazerswoude en Aannemingsbedrijf Gräper BV al oud met wortels in de 19e eeuw. Andere bedrijven, zoals Spanbeton en Avery Dennison hebben zich pas recent in de gemeente gevestigd.

De scheepsbouw behoorde in Hazerswoude en Koudekerk tot de nijverheid die de oudste papieren had. Scheepswerven worden in de bewaard gebleven archiefstukken regelmatig genoemd. Zo verkocht Jan Dircksz van Tol in mei 1672 aan Jan Cornelisz de Bruijn een woonplaats, kelder, opkamer, timmerhuis en scheepsmakerij met een helling. De werf lag aan de Binnenweg ‘omtrend de Achterwegse brug’ aan de westkant van de Westvaart. De koopsom bedroeg 628 gulden 19 stuivers en 15 penningen. Jan de Bruijn verkocht de werf drie jaar later aan Aelbrecht Willemsz Rijsdam voor 560 gulden en 2 zilveren ducaten.

Ook Koudekerk had zijn scheepswerf. In de Hoogewaardse polder aan de noordkant van de Rijn lag de scheepsmakerij van Tobias van Vliet die in 1728 verkocht werd aan Willem van Claveren. Die heeft niet veel plezier van zijn nieuwe eigendom gehad, want in september van hetzelfde jaar verkocht zijn weduwe het bedrijf aan Cornelis Cornelisz Starreveld.

De werf van Arij Arijsz Koppersluijs lag aan de Hondsdijk. Waarschijnlijk was Arij ongehuwd want zijn twee zussen, die teven zijn erfgenamen waren, verkochten de scheepstimmerwerf in 1750 aan Pieter van Leijden. De koopsom bedroeg 1.800 gulden, het bijbehorende gereedschap 100 gulden en de houtvoorraad 250 gulden. (Zie afbeelding 41.5.)

 

De meest bijzondere nijverheid van Koudekerk was toch wel de azijnmakerij aan de Hondsdijk. Het bedrijf bestond in ieder geval al aan het einde van de 18e eeuw. Aan het begin van de 19e eeuw was het eigendom van Simon Eland, die van beroep geen azijnmaker, maar predikant was. In 1824 verkocht hij het bedrijf ‘geschikt en gebruikt wordende tot de fabricage van rozijn en kunstazijn’ aan zijn zoon Gerard Spoors Eland, die als beroep azijnmaker opgaf. Het bedrijf bestond uit een stenen gebouw met de naam ‘De Star’. Samen met de knechtswoning die met dit stenen gebouw verbonden was, bedroeg de koopsom 5.000 gulden. Vader Simon bleef echter wel bij het bedrijf betrokken want Gerard trad later op als ‘firma S. Eland  Comp.