Overdinkel

Ontstaan als migrantendorp

Tijd van wereldoorlogen

In 1811 bij het ontstaan van de gemeente Losser bestond het kerkdorp Overdinkel nog niet. De naam Overdinkel komt wel voor op een kaart van Noordoost-Twente in 1827. In 1626 werd al gesproken over de "Ueberdinckelschen männer der Losser Marck". Overdinkel is het meest oostelijk gelegen dorp van Nederland, rondom ingesloten door riviertjes: in het zuidwesten de Dinkel en noordelijk de Ruhenbergerbeek. Langs deze meanderende rivieren staat al eeuwenlang bebouwing. Boerderijen, al genoemd in Het Markeregt van Losser uit 1652, zijn de gewaarde erven Welpelo, Beernink, Luijerink, Ellerman, Lakerink, Roterman en Dengeman.

Lintbebouwing

Tegen het einde van de 19de eeuw was de textielindustrie in het Westfaalse Gronau in opkomst. De vraag naar arbeiders was groot. De textielfabrieken boden zoveel werk dat er rondom 1890 een grote trek ontstond van werkzoekenden naar deze streek. Zo kwamen de eerste "vrömden" naar het Overdinkelse Veld. Zij vestigden zich aan de weg van Losser naar Gronau, een weg die niet meer was dan een karrenspoor. Daar ontstond lintbebouwing. De mensen werden gedreven door armoede, grote werkloosheid en slechte woonomstandigheden in de noordelijke veenstreken. Pastoor Roberink in Steenwijkerwold, een oud-Lossernaar, motiveerde de gezinshoofden om deze kant op te trekken en zo togen vele werkloze arbeiders naar het verre onbekende Overdinkel. Tijdelijk onderdak vond men bij boeren of in het dorp Losser en in Gronau. De nieuwkomers, ook "Freesken" (Friezen), Piotten of Sökken genoemd, bouwden ook "woonketen" in het Overdinkelse Veld en spoedig daarna stenen huizen. Ook de fabrikanten bouwden voor de arbeiders in Overdinkel stenen woningen. Toen het dorp meer gestalte kreeg, werd deze bouwactiviteit overgenomen door de huisjesmelkers.

Dorpsontwikkeling

Vanaf 1892 werden er door de gemeente Losser voor Overdinkel bouwvergunningen afgegeven en tot 1900 zijn er 255 vergunningen verleend. Dat duidt al op een behoorlijke woonkern. Mede door het ontstaan van Overdinkel ging het bevolkingscijfer van de gemeente Losser met sprongen vooruit. In 1910 kwam er een openbare lagere school. In 1921 volgde het katholieke en in 1929 het protestants-christelijke onderwijs. De hervormden kregen in 1908 als eerste een kerkgebouw. De rooms-katholieke kerk kon worden ingewijd in 1910. Later ontstond voor het katholieke deel van de bevolking de "witte stichting" van pastoor van Laak, die bestond uit een jongensschool, meisjesschool, bewaarschool, verenigingsgebouw en korenmalerij. Maar er was nog een andere bevolkingsgroep in Overdinkel, de niet-kerkelijken, ook wel de "rooien" genoemd en ook was er een kleine Apostolische gemeenschap.

Modernisering

De grens ofwel "De Poal" was natuurlijk een belangrijk gegeven. Velen werkten in Duitsland, men ging er uit en trouwde over en weer. Maar ook door de gemeenten werd over de grens heen samengewerkt. De waterleiding kwam eind jaren twintig uit Duitsland en Duitse boeren die vlak over de grens woonden, kregen hun stroom uit Nederland.
Een bijzonderheid in het dorp is "Ebeltjeshof", een particuliere begraafplaats voor niet-kerkelijken. De begraafplaats is vernoemd naar de eerst overledene die daar werd begraven, een kind met de naam Ebeltje. De begraafplaats is nog in gebruik en wordt beheerd door de buurt-en begrafenisvereniging "Helpt Elkander".
Na de Tweede Wereldoorlog was men meer aangewezen op de werkgelegenheid in Enschede en Oldenzaal. Overdinkel groeide uit tot een volwaardig dorp, met sociale woningbouw en later ook wijkjes met koopwoningen. En nog altijd is er een rijk sport- en verenigingsleven voor alle gezindten.