Gerard Potcamp

Apostolisch vicaris van de Republiek

Tijd van regenten en vorsten

In 1705 benoemde de paus een onbekende pastoor uit Lingen, die in schamele omstandigheden in een verre uithoek van de Verenigde Provinciën woonde, tot apostolisch vicaris van de katholieke Kerk in de Republiek. Het betrof Gerard Potcamp (1643-1705) uit Borne.

Priester uit Borne

Gerard Potcamp is in 1643 geboren in Borne als zoon van Lambertus Potcamp en Geesken Beer. Van 1662 tot 1668 studeerde hij aan een seminarie in Keulen, waarna hij zich als priester vestigde in zijn ouderlijk huis op de Potkamp bij de Oude Kerk. Potcamp zette zich samen met zijn collega's van Delden en Rijssen in voor de zielzorg in de wijde omgeving. Zij hielden erediensten in afgelegen schuurkerken. Dat moest heimelijk, omdat de gereformeerde overheid openlijke katholieke erediensten verbood. Tijdens de bezettingsjaren 1672-1674 door de bisschop van Munster werd de geloofsbeleving voor de katholieken weer toegestaan. Maar na de aftocht van de troepen hervatte de overheid de pesterijen tegen het katholieke volksdeel. In 1674 zagen Potcamp en zijn collega's zich daardoor gedwongen het land te ontvluchten en de zielzorg voor Twente voort te zetten vanaf het boerenerve Orthaus bij Alstätte in het katholieke Munsterland.

Pastoor en aartspriester

In 1681 werd Potcamp benoemd tot pastoor van Lingen. Het gelijknamige graafschap behoorde in die tijd bij de Republiek. Ook hier maakte de gereformeerde overheid het de katholieken moeilijk. Potcamp vestigde zich noodgedwongen buiten het graafschap op Munsters gebied, in de buurschap Darme bij Lingen. Daar woonde hij met zijn moeder, zijn zuster en twee kapelaans. Dit waren zijn broer Johan Potcamp en neef Egbertus Groothuis uit Hertme. De schuur op het boerdenerve Möddel, die nog steeds bestaat, was ingericht als noodkerk voor Lingen. In 1697 werd Gerard Potcamp tevens benoemd tot aartspriester (deken) van alle veertien parochies van het graafschap.

Apostolisch vicaris Codde afgezet

In 1640 verscheen er een boek van de bisschop en theoloog Cornelius Jansenius over de genadeleer volgens de kerkvader Augustinus. Omdat Jansenius' ideeën ‒ jansenisme genoemd ‒ volgens Rome te veel leken op de strenge calvinistische predestinatieleer werden ze fel bestreden als ketterij. De apostolisch vicaris Petrus Codde werd hiervan het slachtoffer. Hij werd in 1702 door de paus uit zijn functie gezet en voorlopig vervangen door Theodorus de Cock. In die tijd raakte de Republiek met haar Engelse bondgenoot betrokken bij een groot conflict met de katholieke mogendheden Frankrijk en Spanje, de Spaanse Successieoorlog (1702-1713). De Staten van Holland keerden zich nu krachtig tegen de directe bemoeienis van Rome met de katholieken en eisten eerherstel van Codde, wat door Rome werd geweigerd.

Opvolger voor 1 maand

Tussen 1702 en 1705 veroorzaakte Codde's afzetting slechte verhoudingen tussen Holland en Rome. 3 jaar lang werd er gebakkeleid over een acceptabele opvolger. Meer dan twintig kandidaten werden voorgedragen en afgewezen, nu eens door de Staten, dan weer door de paus. Er moesten buitenlandse diplomaten aan te pas komen om te bemiddelen. In 1705 werden alle partijen het eens over de benoeming van de 62-jarige pastoor en aartspriester Gerard Potcamp in het verre Lingen. Deze liet zich slechts na zware morele druk overhalen het hoge ambt te aanvaarden, waarvoor hij zichzelf ongeschikt achtte. Maar hij overleed al 1 maand na zijn benoeming op 16 december 1705 in Leiden. Behalve aan ernstige jicht leed hij vermoedelijk al enkele jaren aan tuberculose. Hij werd begraven in een grafkelder in Warmond, waar nog altijd een grafmonument uit 1895 te bewonderen valt. Een week vóór zijn dood benoemde de paus hem nog tot titulair aartsbisschop van Thebe, maar de benoeming heeft hem niet op tijd bereikt. Na zijn overlijden beschuldigden sommigen hem ervan een aanhanger van het jansenisme te zijn geweest. Maar in een brief schreef hij dat hij zich bewust buiten dit theologisch dispuut had gehouden.