Keizerlijke schenkingsakte

Eerste vermelding van Raalte

Tijd van steden en staten

In 1123 raakte het onbeduidende dorpje Raalte ongewild betrokken bij het grote wereldgebeuren: in een conflict tussen keizer Hendrik V van Duitsland en bisschop Godebald van Utrecht, die evenals de meeste bisschoppen van die tijd meer vorst dan herder was. Deze Godebald heeft een steentje bijgedragen aan het Concordaat van Worms (1122), dat een einde maakte aan de invloed van de keizer op de investituur (bisschopsbenoeming). Deze triomf van de Kerk over de staat zat Hendrik V dwars. De keizer belegerde meteen het bisschoppelijk paleis bij Hardenberg en kreeg om onduidelijke redenen steun van de inwoners van Deventer. Lotharius van Saksen, gesteund door de bisschop van Munster, die ook meer het harnas droeg dan het misgewaad, belegerde daarop Deventer. Maar de keizer liet zich hierdoor niet weerhouden om het kasteel in te nemen. De situatie was intussen zo ingewikkeld en uitzichtloos geworden, dat partijen maar tot een verzoening besloten. Wel wist de keizer nog te regelen dat de Deventenaren als dank voor hun trouw werden vrijgesteld van het betalen van doop- en begraafgelden en zogenaamd huisgeld aan het Deventer kapittel. Om nu het kapittel hiervoor enigszins schadeloos te stellen, schonk de keizer ‒ en hier komt het ‒ de kerk van Raalte, die bij vonnis aan een zekere Lifgerus was ontnomen, aan het Deventer kapittel. Door dit wonderlijke toeval trad Raalte al zo vroeg in de geschreven geschiedenis. Want dit merkwaardige privilege wert vastgelegd in een charter, gedateerd 2 augustus 1123. Dit document ligt in het Deventer gemeentearchief.

Knoeiwerk?

Zowel Deventer stadsarchivaris Bernard Woelderink (later directeur van het Koninklijk Huisarchief), als mr. G.J. ter Kuile tekenden in 1975 bij deze oorkonde aan dat het charter zelf een vervalsing is. Een aantal archaïsmen (oud taalgebruik) in de tekst zouden daarop wijzen; het zou zo'n 75 tot 100 jaar later zijn herschreven. Maar het stuk is wel van het oorspronkelijke keizerlijke zegel voorzien. Andere deskundigen daarentegen geven aan dat met het zegel van deze keizerlijke oorkonden weliswaar geknoeid is, maar dat de inhoud van de tekst waarschijnlijk wel betrouwbaar is. Op het charter zit een zwaar zegel in witte was: het majesteitszegel van Hendrik V. De keizer is afgebeeld met in de ene hand de rijksappel (van een kruis voorziene gouden bol, het zinnebeeld der wereldheerschappij) en in de andere hand vermoedelijk het rijkszwaard. Naast het zegel staat het merkteken, te beschouwen als de handtekening, waarin de keizer zelf meestal één letter of streepje placht te zetten (al naargelang hij kon schrijven).

Schenking Zwartewaterklooster

De in de akte genoemde Lifgerus is volledig in historische nevel gehuld. Wie is hij? En waarom werd hem de kerk en pastorie bij gerechtelijk vonnis ontnomen? Waarschijnlijk is Lifgerus een leek geweest, die wellicht wat op zijn kerfstok had. In de Middeleeuwen zijn kerken nog bezit, vermogen. Ze konden worden geschonken, gelegateerd of verkocht. De eigenaar moest alleen zorgen dat de kerk door een priester werd bediend. Dit lekenbezit ontmoette bij de Kerk en haar bedienaren veel verzet, met als gevolg dat dit recht vaak aan wereldse bezitters werd ontnomen. Zo moet wellicht ook het vonnis dat in 1123 over Lifgerus werd uitgesproken worden gezien. Maar ook nadat het Deventer kapittel van Sint Lebuïnus de kerk van Raalte had gekregen, kwam zij toch weer in handen van leken. In een oorkonde van 1265 staat dat ridder Enghelbertus van Ramelo en zijn zoon Theodericus de kerk van Raalte met het bijbehorende patronaats- en collatierecht (recht om de pastoor te benoemen) schonken aan het benedictinessenklooster Sint Mariënberg te Hasselt, alias het Zwartewaterklooster. Hoe deze transacties precies zijn verlopen, daarover zwijgen de bronnen.