Aan de Prinsestraat in Enschede staat een van de fraaiste synagogen van Nederland. Het bakstenen complex uit 1928 is gebouwd naar een ontwerp van architect Karel de Bazel (1869-1923) in een moderne oriëntaalse stijl met koepeldak, gebrandschilderde ramen en glasmozaïeken. Vernieuwend was het onder één dak samenbrengen van synagoge en bijgebouwen: een dagsjoel, school, ritueel bad, feestzaal en twee woonhuizen. Het gebedshuis was het toonbeeld van de bloeiende Joodse gemeenschap in de textielstad. Zoals veel steden en dorpen in Overijssel, herbergde Enschede sinds de 18de eeuw een Joodse gemeenschap, die doorgaans emplooi vond in de handel en de industrie.
Gasverstikkingsdood
De Tweede Wereldoorlog maakte een bruut einde aan het Joodse leven in Overijssel. Al snel na de Duitse bezetting in mei 1940 traden de eerste anti-Joodse maatregelen in werking, waaronder een verbod op ritueel slachten. Alle Joden moesten zich begin 1941 laten registreren. Ook werd hen de toegang tot vrijwel alle openbare gelegenheden ontzegd en hun eigendommen werden in beslag genomen. Op 13 en 14 september 1941 werden, naar aanleiding van herhaalde sabotage van telefoonkabels, 105 Joodse mannen in Twente opgepakt en naar Mauthausen gedeporteerd, waar zij allemaal nog datzelfde jaar de marteldood stierven. Deze razzia sloeg in als een bom. Het bleek een voorbode van grootschalige deportaties. Begin 1942 moesten veel Joodse mannen zich melden in zogenaamde werkkampen, waarvan er zich negen in Overijssel bevonden. Voor het einde van het jaar werden velen van hen met hun gezin herenigd in kamp Westerbork. Daarvandaan werden ze via een helse treinrit naar de vernietigingskampen in Oost-Europa gedeporteerd. Van de 4.385 Joodse inwoners die Overijssel in oktober 1941 telde, vonden ongeveer 2.750 mensen veelal door gasverstikking de dood.
Euvele moed
In veel plaatsen in Overijssel was de complete Joodse gemeenschap van de aardbodem verdwenen. In Enschede evenals Hengelo overleefde opvallend genoeg meer dan de helft van de Joodse bevolking de oorlog. De vroege razzia van september 1941 speelde hierbij een belangrijke rol. De gereformeerde predikant Leendert Overduin (1900-1976) begon vanaf dat moment een onderduikorganisatie voor Joden op touw te zetten, waarmee hij vele honderden mensen van de ondergang heeft gered. Ook de Joodse Raad van Enschede heeft als enige officiële Joodse organisatie in Nederland, Joden gestimuleerd en geholpen onder te duiken. Bovendien weigerde het Enschedese politiekorps in februari 1943 massaal nog langer arrestaties voor de Duitsers te verrichten, een unicum in de geschiedenis van de Bezetting. Hoewel er strenge represaillemaatregelen tegen het korps volgden, had de weigering wel tot gevolg dat de agenten niet langer Joden hoefden op te pakken. Zo overleefden dankzij de moed van enkelen, circa 630 Joodse inwoners van Enschede de Holocaust.
Nagedachtenis
De synagoge van Enschede diende tijdens de oorlog als onderkomen voor de Sicherheitsdienst in Enschede. Onder de vrouwengalerij bevond zich een gevreesd cellencomplex. De Duitsers peuterden het bladgoud uit de mozaïeken en lieten met hun spijkerlaarzen sporen na in de houten vloeren, maar het pand bleef gevrijwaard van brand of vernieling. Na de oorlog nam de gedecimeerde Joodse gemeenschap van Twente de synagoge opnieuw in gebruik. In 1991 werd een monument naast de ingang van de synagoge in de vorm van een torarol onthuld, "ter nagedachtenis aan de Joodse Nederlanders die tijdens de jaren 1940-1945 door de Duitse bezetter werden vermoord".