Bijzonder spectaculair oogt het boek niet. In vergelijking met de rijkversierde handschriften uit diezelfde periode is de uitgave van het Liber bibliae moralis van de Benedictijn Pierre Berchorius uit 1477 typografisch gezien een saai boekwerk. Alleen de begin- en hoofdletters van de tekst zijn rood gemarkeerd; illustraties of versieringen in de kantlijn ontbreken veelal. Het revolutionaire karakter van deze uitgave door de Deventenaar Richard Pafraet schuilt in de manier waarop het boek gemaakt is: met behulp van een drukpers. Het moraliserende bijbelcommentaar behoort tot de zogenaamde wiegendrukken, uitgaven uit de begintijd van de boekdrukkunst die een imitatie vormden van een geschreven tekst. Overijsselse drukkers vervulden een pioniersrol bij de opmars van deze vorm van boekproductie in de Nederlanden.
Metalen letters
Rond 1450 was de edelsmid Johannes Gutenberg uit Mainz erin geslaagd teksten mechanisch te reproduceren met behulp van metalen letters. In 1456 bracht hij de bijbel in druk uit. Voorheen maakte men al wel gebruik van blokdruk, waarbij een pagina in zijn geheel uit hout gesneden werd, maar dit was een bijzonder arbeidsintensief procedé. De meeste kopiisten hielden het bij het klassieke handschrift. Het afschrijven van een boek vergde maanden, soms jaren werk. Dankzij de drukpers konden veelgevraagde (doorgaans geestelijke) boeken in oplages van honderden of zelfs duizenden stuks worden geleverd. De vinding van Gutenberg verspreidde zich dan ook al snel in het Duitse taalgebied. Italië, Frankrijk en de Nederlanden volgden. Richard Pafraet uit Keulen introduceerde in 1477 de techniek in Deventer. Hij bracht in enkele jaren vele tientallen edities op de markt. In 1483 kwam Jacob van Breda hem versterken. Deventer groeide uit tot de voornaamste drukkersstad van de Nederlanden. Ook in Zwolle (met name Peter van Os) en in bescheiden mate Hasselt (Peregrinus van Barmentlo) verschenen vóór 1500 al boeken in druk.
Verspreiding van nieuwe inzichten
De Overijsselse handelscentra met talrijke geestelijke instellingen en voorname Latijnse scholen vormden een ideale voedingsbodem voor de boekencultuur. Pafraet bood zelf gastvrijheid aan de rector van de Latijnse school in Deventer, de humanist Alexander Hegius, voor wie hij verschillende uitgaven van klassieke auteurs verzorgde. De stadsdrukker van het eerste uur bekwaamde zich zelfs als eerste Noord-Europeaan in het drukken van Griekse letters, om de nalatenschap van de oude Grieken voor de Westerse wereld te ontsluiten. Niet overal vond de kunst van het boekdrukken gemakkelijk ingang. De moderne devoten, erflaters van de bibliofiel Geert Grote, stonden aanvankelijk tamelijk afhoudend tegenover de nieuwe techniek. Het kopiëren van geestelijke boeken vormde voor hen een belangrijke spirituele bezigheid en inkomstenbron. Maar het tij viel niet te keren. In 1519 namen de Zwolse Broeders van het Gemene Leven zelfs de drukker Simon Corver in dienst, die opruiende geschriften van geleerden als Erasmus, Luther en Wessel Gansfort uitbracht.
Dodelijke woorden
Het brede bereik van de drukpers riep onvermijdelijk een tegenreactie op in de vorm van censuur door kerk en staat, hoeders van de gevestigde orde en moraal. Zo waagden de erven Pafraet en Van Breda zich rond 1540 - weliswaar anoniem - aan het drukken van geschriften van de "aartsketter" David Joris. Ze brachten het er ternauwernood levend van af, in tegenstelling tot hun opdrachtgever Jurriën Ketel. De hoogtijdagen van de Overijsselse boekdrukkunst lagen inmiddels achter de rug. Antwerpen en de Hollandse steden streefden de Overijsselaars ook in dit opzicht voorbij. Pas eeuwen later zouden uitgevers als Tijl, Waanders en De Lange de drukkerstraditie van vooral Deventer en Zwolle nieuw leven inblazen.