Op de wal tussen de buiten- en binnenhaven van Vollenhove, op de plaats van de vroegere visafslag, staat het beeld van drie Durgerdammer vissers. Het monument herinnert aan de barre tocht die zij in de winter van 1849 maakten op een op drift geraakte ijsschots. Nadat zij zo 2 weken over de Zuiderzee hadden rondgezwalkt, werden de dodelijk verkleumde mannen van het ijs gered. Het beeld verwijst naar de tijd dat Vollenhove de belangrijkste vissersplaats was op de Oostwal van de Zuiderzee. Maar ook in het binnenwater van de vaarten en meren wordt al eeuwenlang gevist. Zo genoten de Gietersen als Sint Maartenslieden (horigen) van de kerkvorst van Utrecht eeuwenlang het alleenrecht om in het Giethoornsche Meer te vissen.
De binnenvisserij
Het waterrijke Land van Vollenhove is de leefomgeving van vele soorten vis. Behalve voor eigen consumptie, werd (en wordt) er beroepsmatig gevist voor de handel. Dit gebeurt met staand want: fuiken, netten en lijnen. Een paar honderd vissers verdienden tot in de 20ste eeuw hun brood met de vangst van witvis en paling. In 1920 veranderde de waterhuishouding van het Land van Vollenhove ingrijpend door de ingebruikname van het gemaal Stroink aan de dijk tussen Vollenhove en Blokzijl. De wateren werden minder diep en grote delen van het lage land konden worden ingepolderd. Tot de jaren '30 brachten alle vissoor ten redelijke prijzen op. Na verloop van tijd daalde de vraag naar witvis. Snoek en paling bleven nog in trek, evenals snoekbaars. Tegenwoordig zijn er nog enkele vissers die, via hun beroepsorganisatie, het visrecht hebben op water van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten. Hun werk is te herkennen aan de fuikenstokken die boven het water uitsteken en de netten die bij huis hangen te drogen.
De zeevisserij
Het ondiepe, tamelijk zoete water vóór de mondingen van het Zwartewater en de IJssel aan de Oostwal van de Zuiderzee was rijk aan zoetwatervis zoals steur, elft en zalm. Vollenhove en Kampen waren in de late Middeleeuwen toonaangevend in de vangst van steur. Deze vis kwam jaarlijks van mei tot eind juli naar dit gebied zwemmen om te paaien. Het was een kostbare vis die door de elite werd gegeten; ook de steurvissers zelf behoorden tot de vooraanstaande burgerij. De steden Kampen en Vollenhove zetten jaarlijks gezamenlijk de bakens uit om hun visgronden te markeren, waarbinnen hun vissers de netten mochten zetten. Vanaf 1520 kwamen de Hollanders naar deze rijke visgronden om met sleepnetten met nauwere mazen te vissen. Door hun "kuilvisserij" werden ook de jonge steuren weggevangen. De Hollanders betwistten het exclusieve visrecht van de Overijsselaars. Het hoogste gerecht van keizer Karel V in Mechelen werd om een oordeel gevraagd en dat viel in het voordeel van de Kamper en Vollenhoofse vissers uit. Toch ging de strijd hierna nog jarenlang door, terwijl door overbevissing en verzilting van het water de steur van hun visgronden verdween.
Nieuwe scheepstypen
Pas in de 18de eeuw deden de botter en de schokker hun intrede en werd gebruik gemaakt van "gaand want". Met deze vangsttechniek, waarbij de schepen hun visnetten door het water trokken, werd aanzienlijk meer gevangen dan met vaststaand tuig. Behalve Vollenhove had ook Kuinre enkele vissersschepen. Na de Franse tijd brak een bloeiperiode aan voor de Zuiderzeevisserij. Het aantal vissers nam snel toe en er kwamen grotere schepen. De visserij werd de belangrijkste inkomstenbron voor Vollenhove. In 1824 werd de slotgracht om het voormalige kasteel het Oldehuis in verbinding gebracht met de zee om deze in te richten als binnenhaven. Tot 1870 groeide de visserij gestaag, vooral door de goede opbrengsten van de ansjovisvangst. In 1893 bereikte de vloot zijn grootste omvang met 114 schepen en een totale bemanning van 250 personen. Maar na deze betrekkelijk korte bloeitijd ging het langzamerhand bergafwaarts met de visserij.
Het einde
De vangsten namen af en na de Eerste Wereldoorlog werd in 1918
de Zuiderzeewet aangenomen, die voorzag in de afsluiting van de
Zuiderzee om een overstroming, zoals kort ervóór in 1916 had
plaatsgehad, in de toekomst te voorkomen. Met de voltooiing van de
Afsluitdijk in 1932 kwam een einde aan de Zuiderzeevisserij. In het
zoete IJsselmeer werd paling de belangrijkste vissoort.De
visindustrie richtte zich hierna dan ook op de handel in gerookte
paling. Na het droogvallen van de Noordoostpolder in 1942 kwam ook
hier de klad in. De Vollenhoofse vissersbuurt verpauperde en maakte
in de jaren '70 plaats voor nieuwbouw. Eén vissershuisje bleef ter
plekke bewaard; andere werden overgebracht naar het Zuiderzeemuseum
in Enkhuizen.
Aan de vroegere Oostwal, vooral in Vollenhove, kan men de
Zuiderzeecultuur hier en daar nog zien, proeven en opsnuiven. Zo
werd daar een ijsen ansjoviskelder aan de binnenhaven tijdens de
reconstructie van de binnenhaven in 1994 gerestaureerd. En schuin
ertegenover is de palingrokerij van de firma Konter druk in
bedrijf.