Dorpsverhuizing in het veen

Giethoorn, waterdorp

Tijd van steden en staten

In 1230 wordt de streek "Gethorne", gelegen in het oosten van het Land van Vollenhove, voor het eerst vermeld. De bewoningskern ervan lag bij het Giethoornsche Meer - met het Duinigermeer de enige twee natuurlijke meren in het Land van Vollenhove - en zou met de ontginningen mee naar het oosten opschuiven, totdat dit proces stopte op de plaats waar het huidige dorp ligt. Geitenhoorns in de bodem zouden het zijn naam hebben gegeven, maar waarschijnlijker is het om de verklaring te zoeken in de zwarte - git - grond in deze hoek - hoorn - van de streek. Immers, één van de buurten of wijken van Giethoorn werd Zwartekluft genoemd.

Dorp volgt ontginning

De eerste bewoning was te vinden op de oostoever van het Giethoornsche Meer. Hierop werden haaks en uitwaaierend in oostelijke richting, verder het veenland in, ontwateringskanalen gegraven. Het waren Sint Maartenslieden, horigen van de bisschop-landsheer, die hier het exclusieve recht kregen om het gebied open te leggen voor gebruik. Hun bewoning verhuisde mee op het moment dat zij te ver verwijderd raakten van de nieuwe ontginningen. Dan werd een nieuw dorp gesticht aan een weg of dwarsgracht die alle ontwateringskanalen met elkaar verbond. Een overblijfsel van het laatste voorgangersdorp van Giethoorn, voordat het aan de huidige Dorpsgracht terechtkwam, is de Giethoornseweg. De kerk maakte de laatste verhuizing van het dorp niet mee, maar bleef aan deze weg achter.

Turfwinning

Aanvankelijk hebben de dorpelingen zich met landbouw beziggehouden. Later kwam daar de turfwinning bij en werd dit een tijdlang de belangrijkste bron van bestaan. De grachten, die gegraven waren als afwateringskanalen voor de ontginning, gingen toen, al of niet verbreed, ook dienstdoen als transportkanalen voor turf Eerst werd het hoogveen (turf gevormd boven het grondwaterpeil) en daarna het laagveen (turf gevormd beneden het grondwaterpeil) gedolven, waarna desolaat moerasland achterbleef. Stormvloeden in 1775/6 sloegen grote stukken land weg, waardoor omvangrijke meren ontstonden, zoals het Bovenwiede vlakbij Giethoorn. Slechts verspreid liggende kleine perceeltjes gras- en hooiland bleven over, die alleen per boot bereikbaar waren. Turfboeren werden vaarboeren.

Vonders en punters

Rietgedekte woonhuizen en boerderijen, bijna altijd op een door water omringd perceel, zogenoemde huuspollen , zorgden voor een veilige thuishaven na een dag hard werken. Over de Dorpsgracht van Giethoorn waren hoge bruggen nodig om vaartuigen met hooi of vee ongehinderd te laten passeren. De lage vonders in het voetpad konden in een oogwenk worden gedemonteerd om doorvaart naar het erf mogelijk te maken. Van jongs af leerden de Gietersen met hun karakteristieke punters en grotere platbodems het water als verkeersweg te benutten - voor trouwen en begraven, spelevaren of noeste arbeid. Toen het woeste water van de Zuiderzee in 1775/6 en 1825 door de dijken brak, hebben diezelfde boten velen van hen het leven gered. Het uiteindelijk door pompgemalen en inpolderingen getemde water bracht de dorpsbewoners grotere zekerheid en nieuwe middelen van bestaan.

De ontdekking van Giethoorn

Giethoorn mocht zich sinds het einde van de 19de eeuw verheugen in een gestaag groeiende stroom bezoekers. Dit was te danken aan kunstschilder Willem Bastiaan Tholen (1860-1931). In de zomer van 1880 bracht deze beeldend kunstenaar een bezoek aan het dorp. Hij was ervan verrukt en maakte in de daarop volgende jaren tientallen schilderijen met dorpsgezichten. Deze doeken, die werden geëxposeerd in de kunstzalen van Amsterdam en Den Haag, brachten burgers ertoe om het idyllische plaatsje met eigen ogen te willen aanschouwen.

Opkomst van het toerisme

In dezelfde periode (1885) werd de Algemene Nederlandsche Wielrijders-Bond (ANWB) opgericht en deden de leden het dorp aan als etappeplaats bij een rondrit per auto of fiets. De Kampioen, het tijdschrift van de ANWB, schreef erover in 1905 en spoedig daarna was Bondshotel Hollands Venetië aan de Dorpsgracht een feit. Vanaf de jaren '20 was Giethoorn een vakantiebestemming bij uitstek. De rondvaart per punter werd een nationaal uitje. De oorlogsjaren onderbraken het toerisme, maar daarna kwamen liefhebbers al snel weer naar Giethoorn toe. Na het uitkomen van de film Fanfare in 1958 werd het waterdorp overspoeld door drommen landgenoten die dit waterdorp met zijn nostalgische en bijzondere sfeer zelf wilden zien en meemaken. Kunstenaars en andere mensen van buiten vestigden zich aan de dorpsgracht.

Geholpen door de aanwijzing tot "Beschermd Dorpsgezicht" in 1985 en de komst van de elektromotor op verhuurboten slaagde Giethoorn erin om het eigen karakter te behouden. In 1986 werd museumboerderij 't Olde Maat Uus geopend, waar men zich kan inleven in de sfeer van de laatste honderd jaar. Miljoenen bezoekers van over de hele wereld hebben het unieke waterdorp weten te vinden en waarderen.