Walvisvaart

In het wapen van Zaanstad staan twee walvissen. Dat is niet voor niets. Een tijdlang, zo ongeveer tussen 1660 en 1790, was de walvisvaart een van de belangrijke bedrijfstakken in heel Holland, en vooral in de Zaanstreek. Dat was natuurlijk vér voor de oprichting van Greenpeace...

Om de noord

De oorlog met Spanje duurde nog voort. De zeeën waren niet altijd veilig voor Nederlandse handelsschepen. Daarom werd er gezocht naar een andere route naar Azië: niet naar het zuiden, maar bovenlangs door de poolzee. Die route bleek niet bevaarbaar, maar de ontdekkingsreizigers vonden er wel enorme aantallen walvissen.

Walvissen leveren traan, een soort olie die je in een lamp kunt doen, of gebruiken bij de bewerking van leer. De Nederlanders, maar ook de Engelsen, zagen daar wel wat in. Het vangen zelf leerden ze van de Basken in Zuid-Frankrijk, die al eeuwenlang op walvissen jaagden.

In het begin van de zeventiende eeuw werden de walvissen vooral gevangen voor de kust van de eilanden in de poolzee. En niet iedereen mocht aan de jacht meedoen. Je moest zijn aangesloten bij de Noordsche Compagnie in Amsterdam. Dat waren maar heel weinig Zaankanters.

Toen de walvissen verder trokken, naar de randen van het poolijs, kon de Noordsche Compagnie niet meer controleren wie er allemaal op jacht waren. Veel meer kapiteins gingen in de zomer naar het noorden. In de achttiende eeuw voeren er alleen al uit Zaandam elk jaar wel dertig schepen naar de poolzee. Dat betekent dat 20 procent van alle Zaandamse mannen van juni tot oktober op zee was!

Walvissen bij de vleet!

Varen in het poolijs is niet makkelijk. Er moesten speciale schepen voor gebouwd worden, met een extra wand en koperen platen op de boeg. Ook moest er veel worden meegenomen om in leven te kunnen blijven. En dan had je nog de harpoenen en andere werktuigen om de walvissen te kunnen verwerken.

Eigenaars van walvisschepen, de reders, bewaarden al die spullen in grote pakhuizen die 'vleethuizen' werden genoemd. Eigenlijk was een vleet een haringnet. Zo zie je dus dat het de haringvissers waren, die als eersten op walvissen gingen jagen. En ze zagen het als een soort bijverdienste, want het vissen op haring bleef altijd 'grote visserij' heten, terwijl de walvisjacht de 'kleine visserij' was!

Stinkerijen

De walvisvaarders brachten grote stukken walvisspek en hele skeletten mee terug naar de Zaanstreek. Daar werd uit het vet traan gekookt. Ook de beenderen werden gekookt en verwerkt tot een sterk soort lijm.

Al dat gekook stonk verschrikkelijk. Daarom stonden de kokerijen, die ook wel 'stinkerijen' werden genoemd, zo ver mogelijk bij de bewoonde wereld vandaan. En als je bedenkt dat de wind in de Zaanstreek, net als tegenwoordig, meestal uit het westen waaide, is het ook niet gek dat de meeste stinkerijen in Oostzaan en Oost-Zaandam stonden. En toch bleef het elke herfst verschrikkelijk stinken in de streek!

Ledenzetters

Vooral in het begin van de walvisvaartperiode werkten er veel Baskische vakmensen op de Zaanse schepen. De Zaanse taal heeft daar nog wat woorden aan overgehouden zoals de uitdrukking 'hij is van z'n trammetane', wat betekent dat iemand in de war is. 'Trammetane' komt van transmontana, de naam die de Basken gaven aan de poolster. Als je die op zee kwijt was, kon je inderdaad behoorlijk in de war raken!

De walvisjacht was zwaar en gevaarlijk. Heel wat zeelieden kwamen terug met gebroken armen of benen. Daardoor werden vooral de doktoren in het dorp Jisp heel erg goed in het behandelen van botbreuken. Ze werden 'ledenzetters' genoemd en mensen kwamen van heinde en verre om hun arm of been te laten genezen.

Het einde

Zoals met bijna alle Zaanse ondernemingen ging het aan het eind van de achttiende eeuw slechter met de walvisvaart. Engeland had na heel wat oorlogen de macht op zee gekregen en de grote rol van Nederland in de wereld was zo'n beetje uitgespeeld.

Nog maar één keer zijn er Zaankanters op walvisjacht gegaan. Dat was vlak na de Tweede Wereldoorlog, met twee schepen die allebei Willem Barentsz heetten. Het werd geen groot succes. Maar sommige Zaanse leden van de bemanning uit die tijd leven nog en ze kunnen er prachtig over vertellen.

Traan Traan is het vet van walvissen. Door traan te koken veranderde het vet in olie. Deze olie werd gebruikt als lampolie en bij het maken van zeep.