Welvaart

Tijd van regenten en vorsten

Gouden Eeuw

De zeventiende eeuw staat bekend als de Gouden Eeuw. De bevolking groeide door protestantse vluchtelingen uit Zuid-Nederland. De vluchtelingen hadden veel kennis van textiel maar ook van architectuur. Daarnaast kenden ze veel mensen. Dit was handig als je wilde handelen. De bevolkingsgroei en bloei van de economie leidde tot welvaart. Bij welvaart denk je aan mooie grote huizen, schilderijen en prachtige gebouwen. Ook hadden rijke mensen behoefte aan grote buitenplaatsen om in de zomer naar toe te gaan.

Schilders in Haarlem

Al vanaf het begin van de 16e eeuw werkten er schilders in Haarlem. Tot aan het einde van de 17e eeuw speelden de schilders een belangrijke rol. Het begon met de schilders Jan van Scorel en Maarten van Heemskerk. Aan de achternamen kun je zien waar schilders vandaan komen. In de tweede helft van de 17e eeuw ontstond de stroming de Haarlemse school. Belangrijke schilders van die stroming waren Hendrik Goltzius, Cornelis Cornelisz van Haarlem en Karel van Mander. In de Gouden Eeuw gingen schilders zich specialiseren. Ze schilderden nog maar één onderwerp, bijvoorbeeld portretten, stillevens, stadsgezichten en landschappen. Dit waren onderwerpen die pasten bij de smaak van de burgerij. Maar de schilders maakten ook schilderijen voor de stedelijke elite en voor de openbare gebouwen. Dit waren vaak regentenportretten en grote historie- en schuttersstukken.

Landschapskunst

Aan het begin van de 17e eeuw werd het landschap een zelfstandig onderwerp voor schilders. Belangrijke personen hierbij waren Willem Buytewech en Jan van de Velde II. Zij gaven prentenseries uit met topografische gezichten in Kennemerland. Deze prenten hadden veel invloed op de ontwikkeling van de Hollandse landschapskunst. Het hoogtepunt lag tussen 1630 en 1660 en één van de beroemdste schilders was Jacob van Ruysdael. Samen met Frans Hals, Judith Leyster en Pieter Jansz. Saenredam zorgden zij voor de roem van de Haarlemse Gouden Eeuw in de schilderkunst.

Buitenhuizen buiten Amsterdam

Voor de rijke mensen werd een buitenplaats belangrijk. In de zomermaanden was Amsterdam geen prettige plek om te wonen. Het was er warm en de grachten stonken ontzettend. Daarom vertrokken rijke mensen voor de zomer naar een plaats buiten Amsterdam. De meest eenvoudige vorm van buiten wonen was een kamer kopen of huren in een boerderij. Als je veel geld had kocht je één van de oude adellijke kastelen op of je liet een nieuwe buitenplaats bouwen. Een nieuwe buitenplaats van de rijksten bestond uit een groot herenhuis met stallen, woningen, tuinen en een moes- en kruidentuin. Soms was er zelfs nog een volière of menagerie bij. In Kennemerland zijn nog een aantal buitenplaatsen te bezoeken. Bijvoorbeeld Beeckestijn, Duin en Kruidberg, Marquette en Nijenburg. Vaak lagen de buitenplaats in de buurt van water zoals aan de oever van het Wijkermeer bij Beverwijk en Velsen. Andere favoriete plekken waren langs de trekvaart Amsterdam-Haarlem of Haarlem-Leiden. Alkmaarse regenten kozen voor de Schermer, de Beemster of in de buurt van Heiloo of Bergen.

Twee keer verhuizen in een jaar

In de zomer vonden er grote verhuizingen plaats naar de buitenhuizen. Sommige eigenaren van de buitenhuizen waren heel rijk. Zij hadden alle spullen zoals meubels en servies dubbel. De meeste eigenaren lieten in het voorjaar de hele inboedel van Amsterdam naar buiten verplaatsen, dit ging per koets of per schuit. In de herfst gingen alle spullen weer terug naar Amsterdam. Op de buitenplaatsen hadden de rijke mensen een druk programma. Ze gingen op visite bij andere rijke families. En ze kweekten bijzondere bloemen en planten. Ook jaagden ze op konijnen en fazanten. Een andere passie was het jagen op vinken, een vogelsoort. Dit deden ze op een bijzondere manier. Tijdens de vogeltrek van september tot en met november vlogen de wilde vinken over Kennemerland. Op een vinkenbaan floten blinde vinken die hun wilde soortgenoten lokten. De wilde vinken werden gevangen in een net. Daarna werden ze geroosterd en opgegeten. In het Leiduin bij Vogelenzang en bij Boerderij Zeerust in de Amsterdamse Waterleidingduinen vind je nog vinkenbanen.

Gek van tulpen

Een tulp was aan het begin van de 17e eeuw een hele bijzondere en kostbare bol. De rijken kweekten tulpen op hun buitenplaatsen. Voor één tulpenbol, Semper Augustus, werd zelfs 3000 gulden geboden. Voor dat geld kon je wel een hele buitenplaats kopen! En het was tien maal het jaarinkomen van een geschoolde ambachtsman. Er was veel handel in tulpenbollen. Al snel kwamen er ook bollenkwekers. De eerste vond je langs de Wagenweg en de Kleine Houtweg in Haarlem. Ook rond Alkmaar en Hoorn werden tulpen gekweekt. Steeds meer mensen gingen bollen kweken en wilden hier hun geld mee verdienen. In de laatste maanden van 1636 werd de prijs van de tulpenbollen hoger en hoger. In 1637 stortte de tulpenmarkt in. Vanaf nu werden de tulpen tegen normale prijzen verhandeld. Haarlem en de omgeving groeiden uit tot bollenteeltgebied. In de 19e eeuw namen Lisse en Hillegom deze rol over. In het voorjaar kun je hier nog steeds prachtige bollenvelden zien.