'Say Cheese, Say Alkmaar'

De kaasmarkt als toeristische trekpleister

Door Sander Wegereef

In 1883 overnachtte de Portugese journalist José Duarte Ramalho Ortigão in een Alkmaarse herberg. Hij verbaasde zich over de rust die er 's avonds in de stad heerste. In de herberg sprak hij met een paar Alkmaarse 'jongelingen', die klaagden dat er in de stad geen schouwburg was. Toch verveelden de jongeren zich niet: 'Wij spelen domino en wij leggen een kaartje. Zo gaat dat in het hele oude Holland. Alleen in Amsterdam zijn de mensen de hele avond op straat. Maar dat is niet zoals het hoort.' Van grootschalig toerisme was in Alkmaar op dat moment nog geen sprake. Toch duiden de ruimschoots aanwezige herbergen en taveernes erop dat de stad toen al wel door veel handelsreizigers werd aangedaan. Er waren herbergen in de buurt van de stadspoorten of bij aanlegplaatsen van de trekschuiten.

In de 18e eeuw was er een toenemende interesse voor topografische publicaties. Er verschenen boeken met reisverhalen, niet alleen over verre oorden maar ook van plaatsen in Nederland. Uiteraard bleef ook de bijzonderheid van de Alkmaarse kaasmarkt niet onopgemerkt. De markt trok al snel veel toeristen naar de stad die in eerste instantie gewoon tussen de handelaren door liepen.

In 1883 werd een wandelkaart van Alkmaar uitgegeven, waarop niet alleen de belangrijkste bezienswaardigheden, maar ook de logementen waren ingetekend. In 1896 werd de 'Vereeniging Alcmaria' opgericht, 'ten doel hebbende bevordering van het vreemdelingenverkeer en verfraaiing van Alkmaar en omstreken'. De vereniging had een jaar later al tweehonderddrieënnegentig leden.

Het massatoerisme ontstond in de 20e eeuw, toen mensen meer vrije tijd kregen en erop uit trokken. De ontwikkeling van het openbaar vervoer maakte het mogelijk om vele onbekende gebieden, ver weg en dichtbij, comfortabel en snel te bereiken.

Toen de kaasmarkt na de Tweede Wereldoorlog haar economische belang verloor, leek het er even op dat de markt voorgoed zou verdwijnen. Toch zag men al snel in dat het toerisme in Alkmaar volledig in zou storten zonder de kaasmarkt. Mede dankzij inspanningen van de 'Stichting tot Behoud van de kaasmarkt', de gemeente en de VVV kon de markt in 1946 weer opgestart worden.

De komst van kaasmarkttoeristen betekende ook een impuls voor de rest van de stad. De plaatselijke middenstand profiteerde ervan, maar ook de horeca. Halverwege de jaren zestig was er een stijging te zien in het aantal hotelovernachtingen in de stad. Ook vonden veel toeristen onderdak bij particulieren. Ondanks het slechte weer in de zomer van 1965 trok de kaasmarkt 237.800 mensen naar Alkmaar, een absoluut record. De gasten waren afkomstig uit achtendertig landen; de meesten kwamen uit België, Duitsland, Zweden en Engeland. Opvallend is ook de reclamefolder in het Esperanto die in de jaren zestig werd uitgegeven. De regio rond Alkmaar profiteerde mee van al die toeristen. Vanuit Duitsland kwamen expres-treinen met gasten via Alkmaar naar Den Helder, Schagen, Hoorn en de Westfriese Flora. Ook een bezoek aan de badplaatsen Bergen en Egmond was goed te combineren met de kaasmarkt.

Om Alkmaar kennis te laten maken met al deze gasten, heeft de Alkmaarsche Courant jarenlang de rubriek 'De Vreemdeling op Vrijdag' gepubliceerd en ook in de rubriek 'Gezicht(en) op de kaasmarkt' werd een beeld geschetst van Alkmaarders en toeristen rondom de markt.

De kaasmarkt heeft de stad geen windeieren gelegd. Nog ieder jaar komen er zo'n 100.000 bezoekers af op het spektakel aan het Waagplein. Door de toegenomen mobiliteit is de noodzaak van een langer verblijf in Alkmaar voor veel toeristen een stuk minder groot dan vroeger, waardoor ook het aantal hotels sterk gedaald is. De stad trekt veel dagjesmensen. Alkmaar profileert zich onder het motto 'Shop till you drop' namelijk ook steeds meer als winkelstad. Daarnaast probeert men met de slogan 'Say Cheese, Say Alkmaar' de naam van de kaasstad in binnen- en buitenland hoog te houden

Nicolaas Beets bezocht de kaasmarkt

In 1839 beschreef schrijver Nicolaas Beets, onder het pseudoniem Hildebrand, in zijn boek Camera Obscura een bezoekje aan de Alkmaarse kaasmarkt. 'Kom op een vrijdag voormiddag in het kaasseizoen te Alkmaar! De meer dan zeventig dorpen, die rondom de Noordhollandsche metropolis liggen, hebben hun contingent geleverd. Beemster, Purmer, Schermer, Waard hebben zich leeg geschud in het kleine nette stadje.' Hij vergeleek het gewemel en gegons van boeren in de stad met een volle bijenkorf. 'Maar nu komen de kaas-loopers in hun witte pakken en met hun gele, groene en roode hoeden, op hun onveranderlijk sukkeldrafje, en brengen den verkochten stapel op burries waar hij heen moet, in een schip of in een pakhuis. Zie hier nu de levenskracht van Noordholland. Het is niets anders dan deze kaas, die het verdedigt tegen de woede der zee, die het een groen land dooet zijn en blijven, die al Noordhollands schoorstenen roken doet.' Voor het overige is Beets overigens niet erg te spreken over Alkmaar. Het is er doordeweeks zo levenloos en stil, dat de stad volgens hem leek vervaardigd voor begrafenissen.